Tot de reden dat het Khalifaatschap van ‘Uthmân -radiya Allaahoe ‘anhoe – een veelbesproken zaak was begon al bij de aanstelling van hem als khalief. Er gaan hier diverse verhalen over rond, die in latere generaties steeds meer een eigen leven zijn gaan leiden. Het ontstond door de plotselinge dood van de voorgaande khalief ‘Umar ibn al-Khattâb -radiya Allaahoe ‘anhoe – die kort nadat er een moordaanslag op hem werd gepleegd in de masdjid, terwijl hij daar het gebed leidde, overleed aan de verwondingen.
Kort voordat ‘Umar overleed aan de verwondingen had hij nog de mogelijkheid om zijn vervanging te regelen, hij koos ervoor om het niet te doen zoals zijn voorganger het deed. De khalief voor hem, Abû Bakr as-Siddiq -radiya Allaahoe ‘anhoe – had zelf specifiek zijn opvolger uitgekozen. Deze daad van Abu Bakr zorgde meteen voor duidelijkheid en liet niets aan speculatie over. ‘Umar daarentegen koos ervoor om een aantal personen uit te kiezen die gezamenlijk moesten beslissen wie de vervanger moest worden. Omtrent deze gebeurtenis zijn er meerdere verhalen ontstaan, sommigen daarvan zijn totaal verzonnen, anderen zijn zwak en twijfelachtig, en anderen zijn authentiek volgens de meest gangbare methode van hadiethwetenschappen.
Om een voorbeeld te geven hiervan; bijvoorbeeld het bekende geschiedkundige werk van at-Tabari, een alom bekende Sunni bron die veelvuldig wordt gehanteerd door geschiedschrijvers en oriëntalisten en Sjiieten, maar meestal zonder enige methodologie qua accepteren van wat at-Tabari vermeld aan overleveringen. Wie terugkeert naar zijn werk bij deze gebeurtenis zal daar drie overleveringen aantreffen betreffende het ‘shûra’ verhaal. Geleerden van al-Jarh en at-Ta’diel hebben aangegeven dat alle drie de overleveringen da’ief (zwak) zijn, waarvan twee ernstig da’ief. De omstredenheid omtrent dit onderwerp hangt dus sterk af van de methode die men hanteert in de omgang met beschikbare bronnen. Daarom zien wij de mensen met een ziekte in hun hart van de Shie’ah en de oriëntalisten gretig gebruik maken van at-Tabari en nemen eruit wat hen uitkomt en laten achterwege wat hen niet uitkomt. Zij presenteren dan de overleveringen die hun valse agenda dienen als zijnde bewijzen tegen de moslims, want zo zeggen zij “het zijn toch Soenni bronnen“, terwijl at-Tabari enkel alles verzamelde wat hij tegenkwam over bepaalde onderwerpen zonder zich te focussen op de authenticiteit. Het doel van at-Tabari was een zo groot mogelijke verzameling creëren van bronnen en niet om een afgebakende authentieke selectie te maken.
Een ander punt waar veel over gesproken wordt is dat ‘Uthmân -radiya Allaahoe ‘anhoe – zijn familie en zijn stam (de Umayyaden) aan de macht zou willen helpen, door hen overal op bepaalde posities te plaatsen. Zo beschuldigden zij hem dat hij zijn neef Mu’âwiyyah ibn Abî Sufyân -radiya Allaahoe ‘anhoe – de gouverneur van Damascus maakte2, en zijn halfbroer via moeders kant al-Walîd ibn ‘Uqbah gouverneur van Kûfah (Irak). En dat hij zijn familie en stam wilde verrijken etc. De feiten laten zien dat dit verhaal veel genuanceerder is 3 , zo waren velen van de Bani Umayyah al in dienst van de staat in de tijd van de Profeet صلى الله عليه وسلم dit vanwege het feit dat de Bani Umayyah voornamelijk een aristocraten stam was, die bekend stonden om hun netwerken en kwaliteiten van leiderschap en bestuurskunde, en omgaan met financiën 4. Zo was al-Walied bijvoorbeeld al in dienst van de staat tijdens de khilâfah van Abû Bakr en daarna in die van ‘Umar, hij stuurde legers aan bij grote veldslagen, was verantwoordelijk voor het verzamelen van Zakaat, en was hij door ‘Umar als gouverneur aangesteld over de Banî Taghlib en de Arabieren van al-Jazîrah.
Veelzeggend is het dat ‘Uthmân hem uiteindelijk uit zijn functie onthief als gouverneur van Kûfah vanwege het nuttigen van alcohol en hij liet hem ook straffen hiervoor. Dit wijst niet op de vriendjespolitiek waar ‘Uthmân van beschuldigd werd door de diverse oproerkraaiers. 5
Dit soort beschuldigingen en andere dan dezen kregen steeds meer substantie met name in de gebieden ver van Mekka en Medînah. In de gebieden waar de Islaam nog vrij nieuw voet aan de grond had gekregen, en waar kennis over de Islaam en de status en inzet van de metgezellen van de Profeet صلى الله عليه وسلم niet zo bekend was als in Mekka en Medînah en nabijgelegen gebieden. En waar allerlei geruchten
tot de mensen kwamen over grote rijkdommen die de Islamitische staat binnen stroomden door oorlogsbuit, en zakât en djizyah. Onvoorstelbaar grote rijkdommen die vervolgens onder toezicht kwamen van de khalief ‘Uthmân en in de ogen van de mensen bij de Umayyaden. Met name in Egypte werden de aantijgingen tegen ‘Uthmân steeds meer, en ontstonden er allerlei misvattingen over ‘Uthmân gebaseerd op halve waarheden, en gevoed door diverse oproepkraaiers, met aan het hoofd Abdullah ibn Saba6 .
De verhalen die over ‘Uthmân de ronde deden waren o.a.7 :
Dat hij vluchtte bij de slag van Uhud, dat hij niet aanwezig was bij de slag van Badr, dat hij niet aanwezig was bij de bay’ah van Ridwaan, dat hij de rijkdommen verdeelde onder zijn familie en posities uitdeelde aan zijn familie. Deze ontwikkeling groeide uiteindelijk uit tot een opstand tegen ‘Uthmân, dit wordt in de bronnen omschreven als de eerste verschijning van de khawâridj. Zij waren van mening dat door al de bovengenoemde zaken ‘Uthmân niet voldeed als khalief, waardoor zij uiteindelijk zijn huis bestormden en hem doodden in zijn huis terwijl hij de Qoer’aan aan het lezen was.
Dit waren kort gezegd een van de voornaamste redenen die het khalifaatschap van ‘Uthmân tot een veelbesproken zaak maakten.
2 Deze valse beschuldiging wordt weerlegd door al-Qâdhî Abî Bakr ibn al-‘Arabî in zijn werk al-‘Awâsim min al-Qawâsim, waar hij zegt: “Wat betreft (de beschulding dat hij Mu’âwiyyah bestuurder liet zijn over Damascus) dan was het ‘Umar die hem aanstelde, en alle gebieden van ash-Shâm onder zijn bestuur verzamelde, en ‘Uthmân heeft dit (vervolgens) met instemming voortgezet. Sterker nog, het was eigenlijk Abû Bakr as-Siddîq – radhiya Allâhu ‘anhu – die hem aanstelde, aangezien hij zijn broer Yazîd had aangesteld, en vervolgens na diens dood volgde hij hem op en ‘Umar stemde hiermee in vanwege zijn soldariteit met Abû Bakr’s leiderschap, om in het verlengde daarvan de opvolging van zijn (eerder aangestelde) gouverneur voort te zetten (met zijn broer Mu’âwiyyah). Vervolgens was ‘Uthmân solidaire met ‘Umar en stemde hiermee in. Dus kijk toch eens naar deze silsilah (keten), er bestaat geen stevigere dan deze, en geen is krachtiger, en er is daarna nooit meer een gelijke eraan gekomen. ( al-‘Awâsim min al-Qawâsim, 286, Dâr al-Âthâr)
3 Helaas kiezen veel oriëntalisten niet voor de genuanceerde benadering, en vallen hierdoor in tegenstrijdigheden. Zij beroepen zich voor deze beschuldiging van gfgfgfgf zelfverrijking en het verrijken van zijn familie en stamleden op de riwaayah van Sayf ibn ‘Umar, waar at-Tabari veelvuldig van neemt als het gaat om de geschiedenis van de 4 khalieven. De specialisten van hadieth hanteren de overleveringen van Sayf met bepaalde voorwaarden, een van die voorwaarden is dat men niet van hem accepteer bij Tafarrud (m.a.w. wanneer Sayf als enige iets overlevert en niemand anders buiten hem dit overlevert). Dit is bekend bij de oriëntalisten want als het gaat om de rol van ‘Abdullaah ibn Saba` in de Islamitische geschiedenis dan zetten zij deze rol weg als een verzinsel van Sayf omdat hij als enige dit overlevert?! Maar bij de aantijgingen tegen ‘Uthmaan nemen zij dit aan? Dit duidt op een niet academische houding en het accepteren van bronnen gebaseerd op onderbuikgevoelens. (Sahieh Taarikih at-Tabariyy, M.Subhi Hallaaq, M.Taahir al-Jazandji, Y.Ibrahim al-Yahyaa, blz 362
4 Het laat ook de wijsheid van de Profeet صلى الله عليه وسلم als staatsman en bestuurder zien, als hij had gewild kon hij bij de Opening van Mekka zijn eigen stamleden van de Banî Hâshim op belangrijke posities zetten. Maar dit deed hij niet i.p.d.v. stelde hij Abu Sufyân’s huis verantwoordelijk over het beschermen van de Ka’bah, de Profeet صلى الله عليه وسلم trouwde Umm Habîbah, dochter van Abû Sufyân. Hij stelde Abu Sufyân aan als leider van Najrân, en Uthmân ibn Abû l-‘Aas, de oom van ‘Uthmân ibn ‘Affân, als gouverneur van Tâif, de kleinzoon van Abû Sufyân’s oom Attab ibn Usaid werd bestuurder van Mekka (die moslim werd op de dag van al-Fath), Khalid ibn Sayyid, kleinzoon van Abû Sufyân’s oom, werd bestuurder van Yemen, ‘Uthmân bin Sayyid gouverneur van Khaibar en zijn broer leider van Bahrain. De Banî Umayyah werden, ondanks dat zij de meest vijandige stam waren tegen de Profeet صلى الله عليه وسلم vóór de Fath van Mekka, een integraal onderdeel van het bestuur van het Khalifaat, maar zij werden geen opperbestuurder (m.a.w. Khalief). De eerste twee Khaliefen waren niet van de Banî Umayyah en ook niet van de Banî Hâshim, dit gegeven zorgde mijns inziens ervoor dat er geen politieke onrust ontstond omtrent het leiderschap (met de Shi’a als uitzondering). Zou de eerste Khalief van de Banî Hâshim zijn dan zouden de mensen dit kunnen interpreteren als zijnde dat de Profeet صلى الله عليه وسلم er al die tijd gewoon op uit was om zijn stam de machtigste te maken over alle andere stammen. Als de eerste Khalief van de Banî Umayyah was dan zouden de mensen dit interpreteren als iets onrechtvaardigs omdat zij al werden beschouwd als de gevestigde orde en zij de vijandigste stam waren tegen de Profeet صلى الله عليه وسلم hoe zou het dan mogelijk zijn dat zij hun macht voortzetten nog verder dan alleen Mekka als beloning voor hun vijandigheid tegen de Profeet صلى الله عليه وسلم ? Deze politieke attitudes staken ook de kop op vanaf het moment dat de Khalief wel van de Banî Umayyah werd, namelijk sinds de Khaliefaatschap van ‘Uthmân.
5 Tarikh al-Tabari, 5/28, 29
6 Abdullaah ibn Saba was een yemenitische jood, die zich voordeed als moslim, later vervulde hij ook een rol in het ontstaan van de Shi’a Raafidhi sekte. Hij wordt vaak vergeleken met de rol die Paulus speelde binnen het Christendom. Wat betreft de rol die Abdullaah ibn Saba` heeft gespeeld in de uiteindelijke dood van ‘Uthmaan dan kan men grofweg hier drie groepen in onderscheiden :
1- De eerste groep : Zij overdrijven in de rol van Abdullaah ibn Saba` en de Saba`iyyah, zoals de Sunni onderzoeker Sa’ied al-Afghaani in zijn boek ‘Aa`ishah wa s-Siyaasah’.
2- De tweede groep : Zij overdrijven in het bagatelliseren van de rol van Abdullaah ibn Saba` en de Saba`iyyah tot zoverre dat men hem zelfs ontkend als echt bestaand personage in de geschiedenis. Zoals o.a. de Sjiietische onderzoeker Murtadhaa al-‘Askariyy in zijn boek ‘’Abdullah ibn Saba` wa asaatier oekhrah’.
3- De derde groep : Zij die een middenpositie innemen tussen de twee bovengenoemde groepen. Een van de Sunni onderzoekers die hierover een uitgebreid doctoraal heeft geschreven en gebruik heeft gemaakt van talloze bronnen is Sulaymaan ibn Hamid al-‘Awdah in zijn boek ‘’Abdullaah ibn Saba
7: Deze beschuldigen zijn allen weerlegd en verduidelijkt zoals o.a. terug te vinden is in Sahih al-Bukhari :
‘Uthmaan Ibn Mawhab leverde over dat : “An Egyptian who came and performed the Hajj to the Ka`ba saw some people sitting. He enquire, “Who are these people?” Somebody said, “They are the tribe of Quraish.” He said, “Who is the old man sitting amongst them?” The people replied, “He is `Abdullah bin `Umar.” He said, “O Ibn `Umar! I want to ask you about something; please tell me about it. Do you know that `Uthman fled away on the day (of the battle) of Uhud?” Ibn `Umar said, “Yes.” The (Egyptian) man said, “Do you know that `Uthman was absent on the day (of the battle) of Badr and did not join it?” Ibn `Umar said, “Yes.” The man said, “Do you know that he failed to attend the Ar Ridwan pledge and did not witness it (i.e. Hudaibiya pledge of allegiance)?” Ibn `Umar said, “Yes.” The man said, “Allahu Akbar!” Ibn `Umar said, “Let me explain to you (all these three things). As for his flight on the day of Uhud, I testify that Allah has excused him and forgiven him; and as for his absence from the battle of Badr, it was due to the fact that the daughter of Allah’s Messenger (ﷺ) was his wife and she was sick then. Allah’s Messenger (ﷺ) said to him, “You will receive the same reward and share (of the booty) as anyone of those who participated in the battle of Badr (if you stay with her).’ As for his absence from the Ar-Ridwan pledge of allegiance, had there been any person in Mecca more respectable than `Uthman (to be sent as a representative). Allah’s Messenger (ﷺ) would have sent him instead of him. No doubt, Allah’s Messenger (ﷺ) had sent him, and the incident of the Ar-Ridwan pledge of Allegiance happened after `Uthman had gone to Mecca. Allah’s Messenger (ﷺ) held out his right hand saying, ‘This is `Uthman’s hand.’ He stroke his (other) hand with it saying, ‘This (pledge of allegiance) is on the behalf of `Uthman.’ Then Ibn `Umar said to the man, ‘Bear (these) excuses in mind with you.’
Sahih al-Bukhari 3698 |