Wat is Dawah? Wat zijn haar vereisten en welke eigenschappen zijn nodig om dawah te verrichten?

in Manhaj door
Leestijd: 10 minuten
We leven in een tijd waar da’wah een veel gehoorde term is, we zien ook dat veel moslims zich willen bezighouden met deze geweldige taak, wat natuurlijk alleen maar goed is. Maar wat is ad-Da’wah nu eigenlijk precies en heeft het ook voorwaarden? Wat zijn de eigenschappen die een uitnodiger dient te hebben. Wat is de juiste volgorde in het uitnodigen? En verschilt dit per tijd en plaats? Ik heb geprobeerd om op deze vragen antwoorden te geven vanuit de werken van de geleerden van deze Ummah.

🔹 𝗪𝗮𝘁 𝗶𝘀 𝗗𝗮’𝘄𝗮𝗵?

Da’wah betekent zoiets als ‘𝘶𝘪𝘵𝘯𝘰𝘥𝘪𝘚𝘊𝘯 𝘵𝘰𝘵’ of ‘𝘰𝘱𝘳𝘰𝘊𝘱𝘊𝘯 𝘯𝘢𝘢𝘳’. Een uitnodiging tot een bruiloft of een etentje of soortgelijke gelegenheden wordt ook ‘𝘥𝘢’𝘞𝘢𝘩’ genoemd, dit vinden wij terug in de uitspraak van de Profeet ï·º :
 
“حق المسلم على المسلم خمس: رد السلام، وعيادة المريض، واتؚاع الجنا؊ز، وإجاؚة الدعوة، وت؎ميت العاطس” متفق عليه
 
“𝗛𝗲𝘁 𝗿𝗲𝗰𝗵𝘁 𝘃𝗮𝗻 𝗱𝗲 𝗺𝗌𝘀𝗹𝗶𝗺 𝗌𝗜 𝗱𝗲 𝗺𝗌𝘀𝗹𝗶𝗺 𝘇𝗶𝗷𝗻 𝘃𝗶𝗷𝗳. (𝟭) 𝗛𝗲𝘁 𝘁𝗲𝗿𝘂𝗎𝗎𝗲𝘃𝗲𝗻 𝘃𝗮𝗻 𝗱𝗲 𝗊𝗮𝗹𝗮𝗮𝗺, (𝟮) 𝗛𝗲𝘁 𝗯𝗲𝘇𝗌𝗲𝗞𝗲𝗻 𝘃𝗮𝗻 𝗱𝗲 𝘇𝗶𝗲𝗞𝗲, (𝟯) 𝗵𝗲𝘁 𝘃𝗌𝗹𝗎𝗲𝗻 𝘃𝗮𝗻 𝗱𝗲 𝗝𝗮𝗻𝗮𝗮𝘇𝗮𝗵 (𝗱𝗌𝗱𝗲𝗻𝗎𝗲𝗯𝗲𝗱, (𝟰) 𝗵𝗲𝘁 𝗯𝗲𝗮𝗻𝘁𝘄𝗌𝗌𝗿𝗱𝗲𝗻 𝘃𝗮𝗻 𝗱𝗲 𝗱𝗮’𝘄𝗮𝗵 (𝘂𝗶𝘁𝗻𝗌𝗱𝗶𝗎𝗶𝗻𝗎),(𝟱) 𝗵𝗲𝘁 𝘇𝗲𝗎𝗎𝗲𝗻 𝘃𝗮𝗻 ‘𝘆𝗮𝗿𝗵𝗮𝗺𝘂𝗞𝗮𝗹𝗹𝗮̂𝗵’ 𝗯𝗶𝗷 𝗱𝗲 𝗺𝗌𝘀𝗹𝗶𝗺 𝗱𝗶𝗲 𝗻𝗶𝗲𝘀𝘁”
 
Ad-Da’wah is dus een breed begrip en als wij gaan kijken naar de ‘Da’wah’ van de Profeten dan zien wij dat zij hun volkeren uitnodigden naar Allâh, en het aanbidden van Hem alleen zonder deelgenoten, het geloven in Zijn openbaringen en de daarbij behorende geopenbaarde Boeken, geloven in de Boodschappers en Profeten, geloven in het ongeziene zoals de Engelen en Djinn’s, geloven in het Hiernamaals, geloven in de Opstanding na de dood op het Dag des Oordeels etc.
 
Deze aanbidding van Allâh is een enorm breed concept en beperkt zich niet enkel tot het verrichten van erediensten, zoals het gebed, het lezen van de Qur’ân, het vasten, het verrichten van de Hajj.
 
Maar het is veel breder dan dat, o.a. Ibn Taymiyyah heeft een zeer goede en brede omschrijving gegeven van het concept van al-’Ibâdah, zo zegt hij:
 
“اسم جامع لكل ما يحؚه الله تعالى ويرضاه من الأقوال والأعمال ال؞اهرة والؚاطنة”
 
“𝘏𝘊𝘵 𝘪𝘎 𝘊𝘊𝘯 𝘰𝘮𝘷𝘢𝘵𝘵𝘊𝘯𝘥𝘊 𝘣𝘊𝘯𝘢𝘮𝘪𝘯𝘚 𝘷𝘰𝘰𝘳 𝘢𝘭 𝘥𝘢𝘵𝘚𝘊𝘯𝘊 𝘞𝘢𝘢𝘳 𝘈𝘭𝘭𝘢𝘢𝘩 𝘷𝘢𝘯 𝘩𝘰𝘶𝘥𝘵 𝘊𝘯 𝘵𝘊𝘷𝘳𝘊𝘥𝘊𝘯 𝘰𝘷𝘊𝘳 𝘪𝘎, 𝘷𝘢𝘯 𝘥𝘊 𝘶𝘪𝘵𝘊𝘳𝘭𝘪𝘫𝘬𝘊 𝘊𝘯 𝘪𝘯𝘯𝘊𝘳𝘭𝘪𝘫𝘬𝘊 𝘶𝘪𝘵𝘎𝘱𝘳𝘢𝘬𝘊𝘯 𝘊𝘯 𝘩𝘢𝘯𝘥𝘊𝘭𝘪𝘯𝘚𝘊𝘯”
 
Deze omschrijving van ‘𝘐𝘣𝘢𝘢𝘥𝘢𝘩 (aanbidding) is zo breed dat elke handeling van de mens, wanneer men het met de juiste intentie verricht, onder ‘𝘐𝘣𝘢𝘢𝘥𝘢𝘩 kan vallen.
 
Om een voorbeeld te noemen; stel iemand zou vroeg gaan slapen met de intentie dat hij dan met veel energie de volgende dag op kan staan voor het Fajr gebed, dan kan zijn slaap beschouwd worden als aanbidding. Of bijvoorbeeld de persoon die naar zijn werk gaat met de intentie om zijn werk op de beste manier uit te voeren, omdat deze persoon weet dat de Islâm leert als je wat doet, doe het op de beste manier. Als hij of zij dan met deze intentie aan zijn werk begint dan kunnen de uren die hij op zijn werk is opgeschreven worden als aanbidding.[𝟭]
 
Vanuit deze twee omschrijvingen van wat 𝘥𝘢’𝘞𝘢𝘩 is en wat ‘𝘪𝘣𝘢𝘢𝘥𝘢𝘩 is, kunnen we de conclusie trekken dat 𝘥𝘢’𝘞𝘢𝘩 een enorm breed begrip is. Daarom zien wij ook dat verschillende mensen zich focussen op de verschillende facetten van dit begrip, en weinigen die in staat zijn om de gehele 𝘥𝘢’𝘞𝘢𝘩 te manifesteren zoals de Profeet Mohammed ï·º dit wel zo goed kon. Men zal altijd vallen in het probleem van veel aandacht besteden aan één facet van de da’wah ten koste van de andere.
 
🔹 𝗕𝗲𝗹𝗮𝗻𝗎𝗿𝗶𝗷𝗞𝗲 𝘃𝗌𝗌𝗿𝘄𝗮𝗮𝗿𝗱𝗲𝗻 𝗯𝗶𝗷 𝗵𝗲𝘁 𝘃𝗲𝗿𝗿𝗶𝗰𝗵𝘁𝗲𝗻 𝘃𝗮𝗻 𝗮𝗱-𝗗𝗮’𝘄𝗮𝗵
 
We hebben nu enkel nog maar kort gesproken over de inhoud van de Islamitische 𝘋𝘢’𝘞𝘢𝘩, dan hebben we het nog niet eens gehad over twee andere belangrijke onderwerpen die samenhangen met 𝘢𝘥-𝘋𝘢’𝘞𝘢𝘩. Want da’wah is één, maar waar velen aan voorbij gaan is wat er nodig is om ÃŒberhaupt 𝘥𝘢’𝘞𝘢𝘩 te verrichten.
 
Welke voorwaarden en benodigdheden bestaan er om 𝘥𝘢’𝘞𝘢𝘩 te verrichten?
 
O.a. Shaykh Muhammed ibn Sâlih al-‘Uthaymin stipt deze kwestie goed aan en maakt duidelijk dat 𝘥𝘢’𝘞𝘢𝘩 kennis genoodzaakt. Dat deze kennis niet enkel beperkt is tot de inhoud van hetgeen waar je 𝘥𝘢’𝘞𝘢𝘩 naar verricht, maar gaat veel dieper.
 
Zo zegt hij [2]:
 
“𝗞𝗲𝗻𝗻𝗶𝘀 𝗞𝗮𝗻 𝘃𝗲𝗿𝗱𝗲𝗲𝗹𝗱 𝘄𝗌𝗿𝗱𝗲𝗻 𝗶𝗻 𝗱𝗿𝗶𝗲 𝘀𝗌𝗌𝗿𝘁𝗲𝗻:
 
Ⅰ 𝘒𝘊𝘯𝘯𝘪𝘎 𝘰𝘷𝘊𝘳 𝘩𝘊𝘵𝘚𝘊𝘊𝘯 𝘞𝘢𝘢𝘳 𝘫𝘊 𝘥𝘢’𝘞𝘢𝘩 𝘯𝘢𝘢𝘳 𝘷𝘊𝘳𝘳𝘪𝘀𝘩𝘵
 
Ⅱ 𝘒𝘊𝘯𝘯𝘪𝘎 𝘰𝘷𝘊𝘳 𝘥𝘊 𝘮𝘊𝘵𝘩𝘰𝘥𝘊 𝘷𝘢𝘯 𝘥𝘢’𝘞𝘢𝘩, 𝘮.𝘢.𝘞. ‘𝘏𝘰𝘊 𝘷𝘊𝘳𝘳𝘪𝘀𝘩𝘵 𝘫𝘊 𝘥𝘢’𝘞𝘢𝘩’
 
Ⅲ 𝘒𝘊𝘯𝘯𝘪𝘎 𝘰𝘷𝘊𝘳 𝘥𝘊 𝘎𝘪𝘵𝘶𝘢𝘵𝘪𝘊 𝘷𝘢𝘯 𝘥𝘊𝘚𝘊𝘯𝘊 𝘯𝘢𝘢𝘳 𝘞𝘪𝘊 𝘫𝘊 𝘫𝘰𝘶𝘞 𝘥𝘢’𝘞𝘢𝘩 𝘷𝘊𝘳𝘳𝘪𝘀𝘩𝘵”
 
Als wij kijken naar de tweede en derde voorwaarde of benodigheid om da’wah te kunnen verrichten dan zien we dat dit niet zomaar simpele benodigdheden of capaciteiten zijn. Da’wah vereist pedagogische capaciteiten, levenservaring en mensenkennis. Want wanneer de 𝘥𝘢𝘢’𝘪𝘊 (uitnodiger) tekortschiet in deze capaciteiten kan dit zijn 𝘥𝘢’𝘞𝘢𝘩 onvruchtbaar maken, zijn da’wah kan zelfs schadelijk zijn!
 
Wanneer iemand tekortschiet bij de eerste voorwaarde kan het zijn dat hij verkeerde kennis overdraagt, waardoor hij een vertekend beeld afgeeft en incorrecte informatie overdraagt.
 
Wie tekortschiet bij de tweede voorwaarde kan door de verkeerde methode in da’wah schade aanrichtten of zich focussen op de verkeerde prioriteiten. Dit uit zich door bijvoorbeeld te beginnen met onderwerpen die minder prioriteit hebben in de desbetreffende gemeenschap.
 
Als men bijvoorbeeld in een gemeenschap leeft waar veel misvattingen heersen over de ‘𝘈𝘲𝘪𝘊𝘥𝘢𝘩 van de Islaam op het gebied van Shirk (afgoderij) of 𝘉𝘪𝘥’𝘢𝘩 (innovaties) en men gaat 𝘥𝘢’𝘞𝘢𝘩 verrichten naar de Fiqh van het gebed, de Fiqh van de Zakât etc. Dan begint men met wat 𝘮𝘶𝘩𝘪𝘮 (belangrijk) is, maar laat men wat aham (belangrijker) is. Terwijl de methode van de Profeten en Boodschappers was dat zij begonnen met het uitnodigen naar at-𝘛𝘢𝘞𝘩𝘪𝘥, de eerste 13 jaar was dit het enige onderwerp van de da’wah in Mekka. Dit betekent niet dat men het alleen maar over 𝘛𝘢𝘞𝘩𝘪𝘥 moet hebben en men Fiqh achterwege laat. Maar men zou zijn of haar da’wah zodanig moeten inrichten dat het voorziet in de maatschappelijke behoeften van de desbetreffende gemeenschap.
 
🔹 𝗔𝗯𝘂 𝗛𝗮𝗮𝗺𝗶𝗱 𝗮𝗹-𝗚𝗵𝗮𝘇𝗮𝗮𝗹𝗶 𝗲𝗻 𝗜𝗿𝗶𝗌𝗿𝗶𝘁𝗲𝗶𝘁𝗲𝗻 𝗶𝗻 𝗞𝗲𝗻𝗻𝗶𝘀
 
Deze volgorde van belangrijkheid in kennis is o.a. door al-Imâm Abû Hâmid al-Ghazâlî aangestipt, zoals overgeleverd door Ibn Qudâmah in zijn ‘𝘔𝘪𝘯𝘩𝘢𝘢𝘫 𝘢𝘭-𝘘𝘢𝘢𝘎𝘪𝘥𝘪𝘯’ [𝟯]:
 
“𝘞𝘢𝘯𝘯𝘊𝘊𝘳 𝘊𝘊𝘯 𝘬𝘪𝘯𝘥 𝘥𝘊 𝘭𝘊𝘊𝘧𝘵𝘪𝘫𝘥 𝘷𝘢𝘯 𝘚𝘊𝘎𝘭𝘢𝘀𝘩𝘵𝘎𝘳𝘪𝘫𝘱𝘩𝘊𝘪𝘥 𝘣𝘊𝘳𝘊𝘪𝘬𝘵, 𝘪𝘎 𝘥𝘊 𝘊𝘊𝘳𝘎𝘵𝘊 𝘷𝘊𝘳𝘱𝘭𝘪𝘀𝘩𝘵𝘪𝘯𝘚 𝘷𝘰𝘰𝘳 𝘩𝘊𝘮 𝘩𝘊𝘵 𝘭𝘊𝘳𝘊𝘯 𝘷𝘢𝘯 𝘥𝘊 𝘞𝘰𝘰𝘳𝘥𝘊𝘯 𝘷𝘢𝘯 𝘥𝘊 𝘚𝘊𝘭𝘰𝘰𝘧𝘎𝘚𝘊𝘵𝘶𝘪𝘚𝘊𝘯𝘪𝘎, 𝘊𝘯 𝘩𝘊𝘵 𝘣𝘊𝘚𝘳𝘪𝘫𝘱𝘊𝘯 𝘷𝘢𝘯 𝘩𝘢𝘢𝘳 𝘣𝘊𝘵𝘊𝘬𝘊𝘯𝘪𝘎, 𝘰𝘰𝘬 𝘢𝘭 𝘚𝘊𝘣𝘊𝘶𝘳𝘵 𝘥𝘪𝘵 𝘯𝘪𝘊𝘵 𝘢.𝘥.𝘩.𝘷. 𝘰𝘯𝘥𝘊𝘳𝘻𝘰𝘊𝘬 (𝘢𝘯-𝘕𝘢𝘥𝘩𝘢𝘳) 𝘊𝘯 𝘣𝘊𝘞𝘪𝘫𝘎. 𝘞𝘢𝘯𝘵 𝘥𝘊 𝘗𝘳𝘰𝘧𝘊𝘊𝘵 ï·º 𝘯𝘢𝘮 𝘚𝘊𝘯𝘰𝘊𝘚𝘊𝘯 𝘮𝘊𝘵 𝘥𝘊 𝘣𝘊𝘷𝘊𝘎𝘵𝘪𝘚𝘪𝘯𝘚 (𝘵𝘢𝘎𝘥𝘪̂𝘲) (𝘷𝘢𝘯 𝘥𝘊 𝘚𝘊𝘭𝘰𝘰𝘧𝘎𝘚𝘊𝘵𝘶𝘪𝘚𝘊𝘯𝘪𝘎) 𝘷𝘢𝘯 𝘥𝘊 𝘮𝘪𝘯𝘥𝘊𝘳 𝘷𝘊𝘳𝘧𝘪𝘫𝘯𝘥𝘊 𝘈𝘳𝘢𝘣𝘪𝘊𝘳𝘊𝘯, 𝘻𝘰𝘯𝘥𝘊𝘳 𝘩𝘊𝘵 𝘣𝘊𝘞𝘪𝘫𝘎 𝘵𝘊 𝘭𝘊𝘳𝘊𝘯. 𝘞𝘢𝘯𝘵 𝘥𝘢𝘵 𝘪𝘎 𝘥𝘊 𝘷𝘊𝘳𝘱𝘭𝘪𝘀𝘩𝘵𝘪𝘯𝘚 𝘷𝘢𝘯 𝘩𝘊𝘵 𝘮𝘰𝘮𝘊𝘯𝘵, 𝘷𝘊𝘳𝘷𝘰𝘭𝘚𝘊𝘯𝘎 𝘪𝘎 𝘩𝘊𝘵 𝘷𝘊𝘳𝘱𝘭𝘪𝘀𝘩𝘵 𝘷𝘰𝘰𝘳 𝘩𝘊𝘮 𝘻𝘪𝘀𝘩 𝘵𝘊 𝘷𝘊𝘳𝘥𝘪𝘊𝘱𝘊𝘯 𝘊𝘯 𝘣𝘊𝘞𝘪𝘫𝘻𝘊𝘯 𝘵𝘊 𝘻𝘰𝘊𝘬𝘊𝘯.” [𝟰]
 
Deze woorden van al-Ghazâlî laten de hoge positie zien van de 𝘚𝘩𝘢𝘩𝘢𝘢𝘥𝘢𝘵𝘢𝘺𝘯 (de twee geloofsgetuigenissen) en wat eruit voortkomt aan betekenissen. Wat al-Ghazâli hier beschrijft is de ideale situatie van opvoeding en onderwijzing, maar zoals wij allen weten kan het in deze fase ook fout lopen, waarbij een kind opgroeit met een verkeerde betekenis van de 𝘚𝘩𝘢𝘩𝘢𝘢𝘥𝘢𝘵𝘢𝘺𝘯.
 
Wanneer verkeerd begrip plaatsvind bij de eerste gedeelte van de getuigenis, dan kunnen er vormen van 𝘚𝘩𝘪𝘳𝘬 (afgoderij) in de aanbidding van Allâh zich gaan manifesteren. Wanneer verkeerd begrip plaats vind bij het tweede gedeelte van de getuigenis, dan kunnen er vormen van 𝘉𝘪𝘥’𝘢𝘩 (innovatie) zich gaan manifesteren in de aanbidding.
 
Wanneer verkeerd begrip van de eerste verplichting, namelijk het leren van de geloofsgetuigenis, plaatsvind in een hele gemeenschapen niet enkel bij een individu. Dan wordt het een prioriteit voor de dâ’î om dit probleem aan te pakken.
 
Imâm al-Ghazâlî behandeld ook dit probleem in zijn Ihyâ`, zoals overgeleverd door Ibn Qudâmah in zijn Minhâj al-Qâsidîn:
 
“𝘞𝘢𝘵 𝘣𝘊𝘵𝘳𝘊𝘧𝘵 𝘥𝘊 𝘐’𝘵𝘪𝘲𝘢𝘢𝘥𝘢𝘢𝘵 (𝘚𝘊𝘭𝘰𝘰𝘧𝘎𝘱𝘶𝘯𝘵𝘊𝘯), 𝘥𝘢𝘯 𝘪𝘎 𝘬𝘊𝘯𝘯𝘪𝘎 𝘊𝘳𝘰𝘷𝘊𝘳 𝘷𝘊𝘳𝘱𝘭𝘪𝘀𝘩𝘵 𝘯𝘢𝘢𝘳 𝘚𝘊𝘭𝘢𝘯𝘚 𝘥𝘊 𝘰𝘱𝘷𝘢𝘵𝘵𝘪𝘯𝘚𝘊𝘯. 𝘈𝘭𝘎 𝘊𝘳 𝘵𝘞𝘪𝘫𝘧𝘊𝘭 𝘪𝘯 𝘻𝘪𝘫𝘯 𝘚𝘊𝘥𝘢𝘀𝘩𝘵𝘊𝘯 𝘰𝘱𝘬𝘰𝘮𝘵 𝘰𝘷𝘊𝘳 𝘥𝘊 𝘣𝘊𝘵𝘊𝘬𝘊𝘯𝘪𝘎𝘎𝘊𝘯 𝘞𝘢𝘢𝘳𝘥𝘊 𝘵𝘞𝘊𝘊 𝘚𝘊𝘭𝘰𝘰𝘧𝘎𝘚𝘊𝘵𝘶𝘪𝘚𝘊𝘯𝘪𝘎𝘎𝘊𝘯 𝘯𝘢𝘢𝘳 𝘷𝘊𝘳𝘞𝘪𝘫𝘻𝘊𝘯, 𝘥𝘢𝘯 𝘪𝘎 𝘩𝘊𝘵 𝘷𝘊𝘳𝘱𝘭𝘪𝘀𝘩𝘵 𝘷𝘰𝘰𝘳 𝘩𝘊𝘮 𝘥𝘢𝘵𝘚𝘊𝘯𝘊 𝘵𝘊 𝘭𝘊𝘳𝘊𝘯 𝘞𝘢𝘵 𝘥𝘊 𝘵𝘞𝘪𝘫𝘧𝘊𝘭 𝘣𝘪𝘫 𝘩𝘊𝘮 𝘞𝘊𝘚𝘯𝘊𝘊𝘮𝘵. 𝘌𝘯 𝘞𝘢𝘯𝘯𝘊𝘊𝘳 𝘩𝘪𝘫 𝘻𝘪𝘀𝘩 𝘣𝘊𝘷𝘪𝘯𝘥𝘵 𝘪𝘯 𝘊𝘊𝘯 𝘭𝘢𝘯𝘥 𝘞𝘢𝘢𝘳 𝘥𝘊 𝘣𝘪𝘥𝘢’𝘪 (𝘳𝘊𝘭𝘪𝘚𝘪𝘊𝘶𝘻𝘊 𝘪𝘯𝘯𝘰𝘷𝘢𝘵𝘪𝘊𝘎) 𝘞𝘪𝘫𝘥𝘷𝘊𝘳𝘎𝘱𝘳𝘊𝘪𝘥 𝘻𝘪𝘫𝘯, 𝘥𝘢𝘯 𝘪𝘎 𝘩𝘊𝘵 𝘷𝘊𝘳𝘱𝘭𝘪𝘀𝘩𝘵 𝘷𝘰𝘰𝘳 𝘩𝘊𝘮 𝘰𝘮 𝘥𝘊 𝘞𝘢𝘢𝘳𝘩𝘊𝘪𝘥 𝘻𝘰𝘳𝘚𝘷𝘶𝘭𝘥𝘪𝘚 𝘵𝘊 𝘬𝘊𝘯𝘯𝘊𝘯. 𝘕𝘊𝘵 𝘻𝘰𝘢𝘭𝘎 𝘩𝘊𝘵 𝘚𝘊𝘷𝘢𝘭 𝘪𝘎 𝘞𝘢𝘯𝘯𝘊𝘊𝘳 𝘩𝘪𝘫 𝘩𝘢𝘯𝘥𝘊𝘭𝘢𝘢𝘳 𝘪𝘎 𝘪𝘯 𝘊𝘊𝘯 𝘭𝘢𝘯𝘥 𝘞𝘢𝘢𝘳 𝘳𝘊𝘯𝘵𝘊 𝘞𝘪𝘫𝘥𝘷𝘊𝘳𝘎𝘱𝘳𝘊𝘪𝘥 𝘪𝘎, 𝘥𝘢𝘯 𝘪𝘎 𝘩𝘊𝘵 𝘷𝘊𝘳𝘱𝘭𝘪𝘀𝘩𝘵 𝘷𝘰𝘰𝘳 𝘩𝘊𝘮 𝘰𝘮 𝘵𝘊 𝘭𝘊𝘳𝘊𝘯 𝘩𝘰𝘊 𝘩𝘪𝘫 𝘻𝘪𝘀𝘩 𝘩𝘪𝘊𝘳𝘵𝘊𝘚𝘊𝘯 𝘬𝘢𝘯 𝘣𝘊𝘎𝘀𝘩𝘊𝘳𝘮𝘊𝘯” [𝟱]
 
Hier zien wij dat al-Ghazâlî deze prioriteiten in verplichte kennis beschrijft op een prachtige wijze en dat dit per persoon en gebied kan verschillen. De dâ’î dient deze inzichten te hebben over zijn doelgroep en over zijn omgeving zodat hij precies kan zien wat de behoeften zijn van zijn gemeenschapen welke behoeften prioriteit zou moeten genieten in volgorde van da’wah.
 
🔹 𝗕𝗲𝗹𝗮𝗻𝗎 𝘃𝗮𝗻 𝗜𝗲𝗱𝗮𝗎𝗌𝗎𝗶𝘀𝗰𝗵𝗲 𝗞𝘄𝗮𝗹𝗶𝘁𝗲𝗶𝘁𝗲𝗻 𝗶𝗻 𝗱𝗮’𝘄𝗮𝗵
 
Methode van Da’wah gaat niet enkel over wat meer prioriteit heeft en wat niet, maar ook over hoe men de boodschap overbrengt. Welke adâb en akhlâq, of zoals men dat tegenwoordig noemt, welke pedagogische kwaliteiten heeft de uitnodiger? Want men kan ook mensen wegjagen i.p.v. uitnodigen terwijl men dit niet eens doorheeft, en dit fenomeen wordt mooi in de Qur’ân omschreven:
 
فَؚِمَا رَحْمَةٍۢ مِّنَ ٱللَّهِ لِنتَ لَهُمْ ۖ وَلَوْ كُنتَ فَ؞ًّا غَلِي؞َ ٱلْقَلؚِْ لَٱنفَضُّوا۟ مِنْ حَوْلِكَ ۖ
 
“𝗘𝗻 𝗵𝗲𝘁 𝘄𝗮𝘀 𝗱𝗮𝗻𝗞𝘇𝗶𝗷 𝗱𝗲 𝗕𝗮𝗿𝗺𝗵𝗮𝗿𝘁𝗶𝗎𝗵𝗲𝗶𝗱 𝘃𝗮𝗻 𝗔𝗹𝗹𝗮𝗵 𝗱𝗮𝘁 𝗷𝗶𝗷 𝘇𝗮𝗰𝗵𝘁 𝗺𝗲𝘁 𝗵𝗲𝗻 𝘄𝗮𝘀 𝗲𝗻 𝗮𝗹𝘀 𝗷𝗲 𝘀𝘁𝗿𝗲𝗻𝗎 𝗲𝗻 𝗵𝗮𝗿𝗱𝘃𝗌𝗰𝗵𝘁𝗶𝗎 𝘄𝗮𝘀 𝗎𝗲𝘄𝗲𝗲𝘀𝘁, 𝗱𝗮𝗻 𝘄𝗮𝗿𝗲𝗻 𝘇𝗶𝗷 𝗿𝗌𝗻𝗱𝗌𝗺 𝗷𝗌𝘂 𝘂𝗶𝘁𝗲𝗲𝗻𝗎𝗲𝗎𝗮𝗮𝗻.”
 
[3:159]
 
En de uitspraak van de Profeet ï·º :
 
“𝘝𝘰𝘰𝘳𝘻𝘊𝘬𝘊𝘳 𝘈𝘭𝘭𝘢𝘩 𝘪𝘎 𝘻𝘢𝘀𝘩𝘵𝘢𝘢𝘳𝘥𝘪𝘚 𝘊𝘯 𝘏𝘪𝘫 𝘩𝘰𝘶𝘥𝘵 𝘷𝘢𝘯 𝘻𝘢𝘀𝘩𝘵𝘢𝘢𝘳𝘥𝘪𝘚𝘩𝘊𝘪𝘥. 𝘏𝘪𝘫 𝘚𝘊𝘊𝘧𝘵(𝘻𝘊𝘚𝘊𝘯𝘪𝘯𝘚𝘊𝘯) 𝘷𝘰𝘰𝘳 𝘻𝘢𝘀𝘩𝘵𝘢𝘢𝘳𝘥𝘪𝘚𝘩𝘊𝘪𝘥 𝘞𝘢𝘵 𝘏𝘪𝘫 𝘯𝘪𝘊𝘵 𝘚𝘊𝘊𝘧𝘵 𝘢𝘢𝘯 𝘩𝘢𝘳𝘥𝘩𝘊𝘪𝘥 𝘰𝘧 𝘷𝘰𝘰𝘳 𝘞𝘢𝘵 𝘥𝘢𝘯 𝘰𝘰𝘬” [6]
 
Vervolgens de derde voorwaarde en dat is inzicht hebben wie je tegenover je hebt, aan de persoon of doelgroep tot wie de uitnodiger zijn da’wah richt. Ook dit vereist weer de capaciteit van inzicht en empathie in de ander. Kunnen inzien en inschatten wat de ander nodig heeft, wat het niveau is van de ander, etc. En zo kunnen we nog verder uitweiden over deze kwestie maar daar is helaas geen ruimte voor in deze inleiding.
 
🔹 𝗟𝗲𝗶𝗱𝗶𝗻𝗎 𝗎𝗲𝘃𝗲𝗻 𝗶𝘀 𝘁𝘄𝗲𝗲𝘀𝗌𝗌𝗿𝘁𝗶𝗎
 
Uiteindelijk wanneer de 𝘥𝘢𝘢’𝘪 (uitnodiger) deze capaciteiten bezit kan hij overgaan op wat men noemt 𝘵𝘢𝘣𝘭𝘪𝘚𝘩 (overbrengen van de da’wah) en dient de 𝘥𝘢𝘢’𝘪 een belangrijk punt nooit uit het oog te verliezen en dat is dat leiding geven (hidâyah) tweesoortig is.
 
Dus de uitnodiger probeert met zijn 𝘥𝘢’𝘞𝘢𝘩 de mensen te voorzien van leiding, maar zoals aangegeven is 𝘢𝘭-𝘏𝘪𝘥𝘢𝘢𝘺𝘢𝘩 tweesoortig:
 
Ⅰ 𝘏𝘪𝘥𝘢𝘢𝘺𝘢𝘩 𝘥.𝘮.𝘷 𝘥𝘪𝘭𝘢𝘢𝘭𝘢𝘩 (𝘢𝘳𝘚𝘶𝘮𝘊𝘯𝘵𝘊𝘯 𝘢𝘢𝘯𝘥𝘳𝘢𝘚𝘊𝘯) 𝘊𝘯 𝘣𝘢𝘺𝘢̂𝘯 (𝘷𝘊𝘳𝘥𝘶𝘪𝘥𝘊𝘭𝘪𝘫𝘬𝘊𝘯)
 
Ⅱ 𝘏𝘪𝘥𝘢𝘢𝘺𝘢𝘩 𝘥.𝘮.𝘷. 𝘵𝘢𝘞𝘧𝘪𝘲 (𝘎𝘰𝘥𝘥𝘊𝘭𝘪𝘫𝘬𝘊 𝘎𝘶𝘀𝘀𝘊𝘎𝘚𝘊𝘷𝘪𝘯𝘚) 𝘊𝘯 𝘪𝘭𝘩𝘢̂𝘮 (𝘎𝘰𝘥𝘥𝘊𝘭𝘪𝘫𝘬𝘊 𝘪𝘯𝘎𝘱𝘪𝘳𝘢𝘵𝘪𝘊) [𝟳]
 
De uitnodiger kan enkel het eerste schenken maar de acceptatie van de uitnodiging is in de Handen van Allâh. De uitnodiger dient zich dus niet teveel bezig te houden met het onderverdelen van de mensen in zij die het mogelijk zullen accepteren en zij die het waarschijnlijk niet zullen accepteren.
 
Alleen Allâh heeft kennis over de harten van de mensen en de uiterlijkheden kunnen misleidend zijn. Tevens dient de uitnodiger niet moedeloos te raken wanneer hij het gevoel krijgt dat zijn da’wah niet aanslaat. Dit kan men namelijk nooit weten, het kan zelfs zo zijn dat de uitnodiging van de uitnodiger pas na zijn leven aanslaat, vele voorbeelden zijn hiervan te noemen.
 
Het bovenstaande vormt heel basic wat 𝘢𝘥-𝘋𝘢’𝘞𝘢𝘩 voor mij betekent, en hoe ik het inhoudelijk bekijk van uit mijn Islamitische overtuiging.
 
🖊 𝘈𝘣𝘶 𝘏𝘶𝘥𝘢𝘺𝘧𝘢 𝘔𝘶𝘎𝘢 𝘪𝘣𝘯 𝘠𝘶̂𝘎𝘶𝘧
 
————————————————–
𝗩𝗌𝗲𝘁𝗻𝗌𝘁𝗲𝗻:
 
[1] Men zou niet de misvatting moeten krijgen dat men enkel met een intentie, van elke daad een aanbiddingsdaad kan maken. Hierbij is het van belang om de regelgeving en kaders van de Usûl al-Fiqh in het achterhoofd te houden. Intentie is belangrijk en kan dus van een normale daad een aanbiddingsdaad maken, maar buiten de intentie is het van belang dat de daad, die als geliefd door Allâh wordt beschouwd door het individu, ook daadwerkelijk geliefd is bij Allâh. Dit kan enkel en alleen bevestigd worden in de openbaring, de Kitâb en de Sunnah, daarin vindt men of een daad geliefd of gehaat wordt door Allâh. Vervolgens is het van belang dat men de teksten die algemeen spreken over wat geliefde daden zijn, in zijn algemeenheid te laten en niet te specificeren.
 
Imâm ash-Shâtibî zegt hier het volgende over in zijn werk al-I’tissâm :
 
“𝘞𝘢𝘯𝘯𝘊𝘊𝘳 𝘊𝘊𝘯 𝘣𝘊𝘞𝘪𝘫𝘎 𝘶𝘪𝘵 𝘥𝘊 𝘚𝘩𝘢𝘳𝘪̂’𝘢𝘩 (𝘞𝘊𝘵𝘚𝘊𝘷𝘪𝘯𝘚) 𝘊𝘊𝘯 𝘣𝘊𝘱𝘢𝘢𝘭𝘥𝘊 𝘻𝘢𝘢𝘬 𝘣𝘊𝘱𝘢𝘢𝘭𝘥 𝘰𝘱 𝘢𝘭𝘚𝘊𝘮𝘊𝘯𝘊 𝘞𝘪𝘫𝘻𝘊, 𝘷𝘢𝘯 𝘞𝘢𝘵 𝘎𝘢𝘮𝘊𝘯𝘩𝘢𝘯𝘚𝘵 𝘮𝘊𝘵 𝘢𝘢𝘯𝘣𝘪𝘥𝘥𝘪𝘯𝘚𝘊𝘯 𝘣𝘪𝘫𝘷𝘰𝘰𝘳𝘣𝘊𝘊𝘭𝘥, 𝘥𝘢𝘯 𝘷𝘰𝘊𝘳𝘵 𝘥𝘊 𝘥𝘪𝘊𝘯𝘢𝘢𝘳 𝘩𝘊𝘵 𝘰𝘰𝘬 𝘰𝘱 𝘢𝘭𝘚𝘊𝘮𝘊𝘯𝘊 𝘞𝘪𝘫𝘻𝘊 𝘶𝘪𝘵.” 𝘌𝘯 𝘩𝘪𝘫 𝘻𝘊𝘪: “𝘔𝘢𝘢𝘳, 𝘢𝘭𝘎 𝘥𝘊 𝘥𝘪𝘊𝘯𝘢𝘢𝘳 𝘊𝘊𝘯 𝘥𝘢𝘢𝘥 v𝘊𝘳𝘳𝘪𝘀𝘩𝘵 𝘮𝘊𝘵 𝘊𝘊𝘯 𝘎𝘱𝘊𝘀𝘪𝘧𝘪𝘊𝘬𝘊 𝘬𝘢𝘺𝘧𝘪𝘺𝘺𝘢𝘩 (𝘷𝘰𝘳𝘮, 𝘎𝘢𝘮𝘊𝘯𝘎𝘵𝘊𝘭𝘭𝘪𝘯𝘚), 𝘰𝘧 𝘰𝘱 𝘊𝘊𝘯 𝘎𝘱𝘊𝘀𝘪𝘧𝘪𝘊𝘬 𝘵𝘪𝘫𝘥𝘎𝘵𝘪𝘱 𝘰𝘧 𝘊𝘊𝘯 𝘎𝘱𝘊𝘀𝘪𝘧𝘪𝘊𝘬𝘊 𝘱𝘭𝘢𝘢𝘵𝘎, 𝘰𝘧 𝘚𝘊𝘬𝘰𝘱𝘱𝘊𝘭𝘥 𝘢𝘢𝘯 𝘊𝘊𝘯 𝘎𝘱𝘊𝘀𝘪𝘧𝘪𝘊𝘬𝘊 𝘥𝘢𝘢𝘥 𝘷𝘢𝘯 𝘢𝘢𝘯𝘣𝘪𝘥𝘥𝘪𝘯𝘚, 𝘊𝘯 𝘩𝘪𝘫 𝘷𝘰𝘭𝘚𝘵 𝘥𝘪𝘵 𝘰𝘱 𝘞𝘢𝘢𝘳𝘣𝘪𝘫 𝘩𝘊𝘵 𝘥𝘊 𝘪𝘮𝘱𝘳𝘊𝘎𝘎𝘪𝘊 𝘚𝘊𝘊𝘧𝘵 𝘥𝘢𝘵 𝘥𝘊𝘻𝘊 𝘬𝘢𝘺𝘧𝘪𝘺𝘺𝘢𝘩 (𝘷𝘰𝘳𝘮, 𝘎𝘢𝘮𝘊𝘯𝘎𝘵𝘊𝘭𝘭𝘪𝘯𝘚), 𝘵𝘪𝘫𝘥 𝘰𝘧 𝘱𝘭𝘢𝘢𝘵𝘎 𝘣𝘊𝘥𝘰𝘊𝘭𝘥 𝘪𝘎 𝘷𝘢𝘯𝘶𝘪𝘵 𝘥𝘊 𝘞𝘊𝘵𝘚𝘊𝘷𝘪𝘯𝘚 𝘻𝘰𝘯𝘥𝘊𝘳 𝘥𝘢𝘵 𝘩𝘊𝘵 𝘣𝘊𝘞𝘪𝘫𝘎 𝘩𝘪𝘊𝘳𝘰𝘱 𝘥𝘶𝘪𝘥𝘵, 𝘥𝘢𝘯 𝘪𝘎 𝘩𝘊𝘵 𝘣𝘊𝘞𝘪𝘫𝘎 𝘷𝘊𝘳𝘎𝘵𝘰𝘬𝘊𝘯 𝘷𝘢𝘯 𝘥𝘪𝘊 𝘣𝘊𝘵𝘊𝘬𝘊𝘯𝘪𝘎 𝘞𝘢𝘢𝘳 𝘩𝘊𝘵 𝘷𝘰𝘰𝘳 𝘚𝘊𝘣𝘳𝘶𝘪𝘬𝘵 𝘞𝘰𝘳𝘥𝘵 𝘢𝘭𝘎 𝘣𝘊𝘞𝘪𝘫𝘎𝘷𝘰𝘊𝘳𝘪𝘯𝘚. 𝘋𝘶𝘎 𝘞𝘢𝘯𝘯𝘊𝘊𝘳 𝘥𝘊 𝘞𝘊𝘵𝘚𝘊𝘷𝘪𝘯𝘚 𝘣𝘪𝘫𝘷𝘰𝘰𝘳𝘣𝘊𝘊𝘭𝘥 𝘥𝘶𝘪𝘥𝘵 𝘰𝘱 𝘩𝘊𝘵 𝘧𝘊𝘪𝘵 𝘥𝘢𝘵 (𝘩𝘊𝘵 𝘷𝘊𝘳𝘳𝘪𝘀𝘩𝘵𝘊𝘯 𝘷𝘢𝘯) 𝘥𝘩𝘪𝘬𝘳 𝘢𝘢𝘯𝘣𝘊𝘷𝘰𝘭𝘊𝘯 𝘪𝘎, 𝘊𝘯 (𝘷𝘊𝘳𝘷𝘰𝘭𝘚𝘊𝘯𝘎) 𝘻𝘪𝘫𝘯 𝘊𝘳 𝘮𝘊𝘯𝘎𝘊𝘯 𝘥𝘪𝘊 𝘩𝘊𝘵 𝘶𝘪𝘵𝘷𝘰𝘊𝘳𝘊𝘯 𝘊𝘳𝘷𝘢𝘯 𝘀𝘰𝘭𝘭𝘊𝘀𝘵𝘪𝘊𝘧 𝘷𝘊𝘳𝘳𝘪𝘀𝘩𝘵𝘊𝘯 𝘪𝘯 𝘊𝘊𝘯 𝘚𝘳𝘰𝘊𝘱 𝘮𝘊𝘵 𝘊́𝘊́𝘯 (𝘚𝘊𝘻𝘢𝘮𝘊𝘯𝘭𝘪𝘫𝘬𝘊) 𝘎𝘵𝘊𝘮, 𝘰𝘧 𝘰𝘱 𝘊𝘊𝘯 𝘎𝘱𝘊𝘀𝘪𝘧𝘪𝘊𝘬𝘊 𝘣𝘊𝘬𝘊𝘯𝘥𝘊 𝘵𝘪𝘫𝘥 𝘶𝘪𝘵𝘚𝘊𝘻𝘰𝘯𝘥𝘊𝘳𝘥 𝘷𝘢𝘯 𝘢𝘯𝘥𝘊𝘳𝘊 𝘵𝘪𝘫𝘥𝘊𝘯, 𝘥𝘢𝘯 𝘪𝘎 𝘊𝘳 𝘯𝘪𝘊𝘵𝘎 𝘪𝘯 𝘥𝘊 𝘣𝘊𝘱𝘢𝘭𝘪𝘯𝘚 𝘷𝘢𝘯 𝘥𝘊 𝘞𝘊𝘵𝘚𝘊𝘷𝘪𝘯𝘚 (𝘮.𝘢.𝘞. 𝘩𝘊𝘵 𝘣𝘊𝘞𝘪𝘫𝘎 𝘥𝘢𝘵 𝘚𝘊𝘣𝘳𝘶𝘪𝘬𝘵 𝘞𝘰𝘳𝘥𝘵) 𝘞𝘢𝘵 𝘥𝘶𝘪𝘥𝘵 𝘰𝘱 𝘥𝘊𝘻𝘊 𝘎𝘱𝘊𝘀𝘪𝘧𝘪𝘊𝘬𝘊 (𝘷𝘰𝘳𝘮 𝘷𝘢𝘯 𝘩𝘊𝘵 𝘷𝘊𝘳𝘳𝘪𝘀𝘩𝘵𝘊𝘯 𝘷𝘢𝘯 𝘥𝘊 𝘥𝘩𝘪𝘬𝘳) 𝘞𝘊𝘭𝘬𝘊 𝘶𝘪𝘵𝘚𝘊𝘷𝘰𝘊𝘳𝘥 𝘞𝘰𝘳𝘥𝘵.”
 
Tevens hebben sommige mensen een shubhah (misvatting) waardoor men denkt dat ‘Ibâdah’ enkel ‘ibâdah kan zijn door intentie (niyyah) en een bedoeling om te aanbidden (qasd). Door deze shoebhah (misvatting) denkt men dat wanneer iemand ‘aanbiddingsvormen zoals sujûd, tawâf, dhabh (offeren) etc verricht naar anderen dan Allaah, dat dit geen Shirk kan zijn zolang men niet de inentie en bedoeling heeft om datgene te aanbidden waar men deze aanbiddingsvormen verricht, maar dit is niet correct want:
 
Als het gaat om ‘ibâdah, dan kunnen we hierin onderscheid maken tussen twee soorten:
 
‘𝗜𝗯𝗮̂𝗱𝗮𝗵 𝗮𝗹-𝗀𝗮𝗵𝗿𝗶𝘆𝘆𝗮𝗵: Dat slaat op alle schepselen, of zij het willen of niet (vandaar al-qahriyyah). Zoals Allaah zegt in de Qur`ân:
 
إِن كُلُّ مَن فِى ٱلسَّمَـٰوَٰتِ وَٱلْأَرْضِ إِلَّآ ءَاتِى ٱلرَّحْمَـٰنِ عَؚْدًۭا
 
Dan de 2e soort:
 
‘𝗜𝗯𝗮̂𝗱𝗮𝗵 𝗮𝘁-𝗧𝗮𝗹𝗮𝗯𝗶𝘆𝘆𝗮𝗵: Dat is de ‘ibaadah die Allaah verzoekt van zijn dienaren. Dus alles wat Allaah verzoekt van zijn dienaren is ‘ibâdah, of dit nu vanuit de oorsprong een ‘âdah (gewoonte) is of niet. Als Allâh deze handeling of uitspraak verzoekt wordt het ‘ibâdah.
 
De 1e soort is natuurlijk niet de ‘Ibâdah die Allah verzoekt van Zijn dienaren, want zij zijn Zijn dienaren of ze het willen of niet.
 
De 2e soort is de ‘ibâdah die verzocht wordt. En deze ‘ibâdah wordt enkel vanuit ‘amr (bevel) bevestigd.
 
Veel ‘ulamaa – vóór Ibn Taymiyyah – kwamen daarom bijvoorbeeld met de volgende definitie van al-‘Ibâdah:
 
ما أمر ØšÙ‡ ؎رعا من غير اطراد عرفي ولا اقتضاء عقلي
 
M.a.w. in het bepalen wat ‘Ibâdah is, heeft de ‘Aql (ratio) en de ‘Urf (gewoonten) geen gezag.
 
Dit is als het gaat om de definitie van ‘Ibâdah.
 
Vervolgens als het gaat om de aanbiddings handelingen/uitspraken zelf, dus de ta’abud, dan kunnen we hierin onderscheid maken tussen 2 vormen. En hier komt jouw terechte opmerking over intentie ter sprake:
 
(1) Je hebt handelingen/uitspraken die ‘𝘵𝘢’𝘢𝘣𝘣𝘶𝘥 𝘣𝘪 𝘥𝘩𝘢𝘢𝘵𝘪𝘩𝘪’ zijn, dat is 𝘵𝘢’𝘢𝘣𝘣𝘶𝘥 die qua vorm en opbouw puur 𝘵𝘢’𝘢𝘣𝘣𝘶𝘥iyyah zijn, zoals as-Salâh, al-Hajj. Dit is waar de zonet gegeven definitie ter sprake komt over dat de ‘𝘢𝘲𝘭 en de ‘𝘶𝘳𝘧 hier geen zeggenschap heeft. Deze specifieke vormen van 𝘵𝘢’𝘢𝘣𝘣𝘶𝘥 zijn bevolen door Allaah, en dus de 𝘎𝘩𝘢𝘳’ heeft hier bepaald dat deze handelingen, handelingen van ta’abbud zijn.
 
(2) Handelingen die 𝘵𝘢’𝘢𝘣𝘣𝘶𝘥 kunnen worden door er een intentie aan toe te voegen, en dat zijn bijvoorbeeld de handelingen die vanuit de basis tot de ‘𝘶𝘳𝘧 kunnen horen. Zoals eten, drinken, reinigen, goed zijn voor je ouders en gehoorzaamheid aan hen.
 
Deze handelingen kunnen vallen onder gewoonten, of als je jouw niyyah maakt dat je ze voor Allâh doet, dan kunnen ze vallen onder ‘ibâdah. Zoals bijvoorbeeld ‘gehoorzamen’ zoals de meesten zullen weten is niet alle gehoorzaamheid ‘ibâdah, maar elke ‘ibâdah is wel gehoorzaamheid (aan Allaah).
 
Dus we kunnen niet stellen dat alle vormen van ‘𝘐𝘣𝘢̂𝘥𝘢𝘩 in absolute zin vanuit de basis ‘𝘈̂𝘥𝘢𝘩’ (gewoonte) zijn en dat enkel de 𝘯𝘪𝘺𝘺𝘢𝘩 (intentie) ze tot ‘𝘐𝘣𝘢̂𝘥𝘢𝘩 maken. Er zijn handelingen/uitspraken die vanuit de oorsprong ‘âdah’ zijn en er zijn handelingen en uitspraken die vanuit de oorsprong ta’abbudiyyah zijn, bepaald door de Shar’
 
[𝟮] M.Uthaymin, Sharh al-Usûl ath-Thalâthah, blz 10-23
 
[𝟯] A.Ibn Qudâmah, Minhâj al-Qâsidîn, blz 20
 
[𝟰] Dit is een interessante uitspraak van al-Ghazâlî, gezien hij hierin het concept weerlegt van degenen die beweren dat de eerste verplichting voor de mens an-Nadhar is, d.w.z. het onderzoeken van de argumenten en bewijzen alvorens men gelooft. Wanneer deze nadhar niet plaatsvind is het geloof niet correct volgens diverse ‘Aqîdah werken van de Ashâ’irah en anderen van de Mutakallimîn.
 
[𝟱] A.Ibn Qudâmah, Minhâj al-Qâsidîn, blz 20
 
[𝟲] Sahîh Muslim, #4825
 
[𝟳] S.al-Fawzân, Sharh al-‘Aqîdah al-Wâsitiyyah, blz 3
Tags:

Geef een reactie

Your email address will not be published.

*