Tijdens het bewind van de Mamelukken werden er speciale privileges toegekend aan buitenlanders, waaronder christenen en aanhangers van andere denominaties, binnen de islamitische staat. Deze privileges waren bedoeld om de handel te stimuleren, aangezien deze in die tijd voornamelijk gericht was op India en omliggende gebieden, evenals Europa, met name Andalusië en Italië. De Mamelukken wilden middels deze privileges ervoor zorgdragen dat de handelaren met hun verschillende goederen en handelsactiviteiten steeds terugkeerden naar de Mamelukse staat.
Een bijzondere verklaring werd door Al-Manṣūr Qalāwūn uitgegeven naar de koninkrijken van Egypte en Syrië, waarin hij – na het prijzen van haar koningen – aangaf dat niet-moslim handelaren goed behandeld moesten worden, en dat overeenkomsten met hen nageleefd moesten worden. Hij spoorde ook de haven van Alexandrië aan om een hernieuwd belang te geven aan het toezicht houden op de eerlijke en vriendelijke behandeling van de handelaren, waarbij de havenmeester extra zorg diende te dragen voor de zorgen en klachten van de handelaren.
De heersers van de Mamelukken in die tijd bevonden zich in een sterke machtspositie, vooral na het einde van de kruistochten in Syrië. Wat hen in staat stelde om speciale verdragen te sluiten met christenen die betrekking hadden op handelsaangelegenheden. Tijdens het bewind van al-Manṣūr Qalāwūn – in het jaar 686 AH – sloot hij een vredesakkoord met koning Alfonso III van Aragon – gouverneur van Barcelona in Andalusië – en zijn broer, de heerser van Sicilië, waarbij elke staat de handelaren en boten van de ander beschermde. Het verdrag bevatte ook een bepaling die luidde:
“Als er tussen de moslimhandelaren en de handelaren van de landen van de Ridders van Aragon [d.w.z. koning Alfonso III in Oost-Andalusië] handel wordt gedreven in hun goederen terwijl ze in het land van onze sultan zijn, dan valt hun zaak onder de Edele wetgeving (d.w.z. de Sharīʿah)”
De privileges om de handel te stimuleren gingen zelfs zo ver dat het resulteerde in het bouwen van hotels voor niet-moslim handelaren waarin ze konden verblijven. Ook werd er een permanente consul aangesteld die namens de koninkrijken sprak waar ze toe behoorden. Deze handelaren mochten alcohol voor eigen gebruik invoeren en werden berecht door hun consuls volgens hun eigen wetten en niet volgens de Sharīʿah.
📚 Ṣubḥ al-Aʿshā, Tashrif al-Ayām wa al-ʿUsūr
🖋 Abu Hudayfa Musa ibn Yusuf