Vandaag zag ik een interessante video voorbij komen waar een broeder uit Nederland Sh Hasan al-Kettani interviewt over een onderwerp waarmee wij vandaag de dag regelmatig mee te maken krijgen. Namelijk het verschil tussen twee ‘Aqidah scholen, de Ash’ariyyah en de Salafiyyah. Ik heb de video bekeken en er een review over geschreven.
Introductie
Alvorens ik aanvang met de review op de video moet ik bekennen dat ik niet heel inhoudelijk bekend met Shaykh Hasan al-Kettani’s da’wah. Het enige wat ik weet is dat de Shaykh vroeger bepaalde standpunten had m.b.t. kwesties die te maken hadden met al-takfīr en al-djihad. Hij en andere predikers in Marokko zoals al-Haddouchi, al-Fizāzī, en Abū Ḥafṣ waren in de jaren 90 en 2000 zeer uitgesproken predikers over deze onderwerpen. Dit resulteerde uiteindelijk tot hun gevangenneming door de Marokkaanse overheid. Na een aantal jaren vast gezeten te hebben kwamen zij stukken gematigder uit de gevangenis. Waarbij sommigen van hen zelfs helemaal de andere kant op zijn geschoten zoals al-Fizāzī. Alḥamdulillāh is het wel duidelijk dat Kettānī en Haddouchi niet helemaal de andere kant opgeschoten zijn zoals al-Fizāzī dat wel heeft gedaan. Inhoudelijk weet ik dus niet waar al-Kettani allemaal precies voor staat hedendaags of wat zijn huidige standpunten zijn in de verschillende Islamitische kwesties.
Ik heb de hele video vandaag beluisterd en het zit overwegend nauwkeurig in elkaar. Op de meeste gebieden precies in de lijn van de geleerden die ik al jaren volg, de geleerden van al-Salafiyyah zoals Ibn Bāz, al-ʿUthaymīn, al-Albānī, en de geleerden voor hen zoals Ibn Taymiyyah en Muḥammed b. ʿAbd al-Wahhāb.
Ontwikkelingsgeschiedenis: de Ash’ari madhhab, de Tawbah van Abu l-Hasan al-Ash’ari
In de video presenteert Al-Kettānī de ʿAqīdah kwesties en de ontwikkelingsgeschiedenis ervan met nauwkeurige precisie, zoals:
– Hoe de eerste Imāms van de Ashāʿirah waren zoals al-Imām al-Ashʿarī en al-Baqqilānī en dat zij verschillen met de latere Ashāʿirah.
– Over de tawbah van al-Imām Abū l-Ḥasan al-Ashʿarī en dat hij zoveel jaren op al-Iʿtizāl was. Waardoor hij veel specifieke gedetailleerde kennis had van al-Kalām maar zijn kennis van de Madhhab van de Selef was lager en minder breed. Wat ertoe geleid heeft dat, wanneer hij in algemene zin de Madhhab van de Selef overlevert, dit goed gebeurt. Maar wanneer hij dit specifieker doet, en de meer delicate kwesties bespreekt, dan maakte hij fouten.
Dit is waarom meerdere geleerden hebben verduidelijkt dat hij drie fases had, de fase van Iʿtizāl, de fase van Ibn Kullāb, en de fase van Ahl al-Hadith en de Ḥanābilah. De verschillende boeken die hij schreef in deze fases verduidelijken dat.
Dit verduidelijken wij ook al jaren in Nederland in onze publicaties:
Aboe l-Hasan al-Ash’arie stierf hij op een andere geloofsovertuiging nadat hij afstand nam van de Mu’tazilah?
Maar zodra de Salafiyyīn dit vertellen worden zij keihard aangevallen door de extreme Ashʿarī’s en Mātūrīdī’s van vandaag de dag. En het probleem is, en daarom gebruik ik standaard de toevoeging ‘extreme’ als ik over hen spreek in mijn publicaties, dat vele Ashʿarī’s en Mātūrīdī’s uit onze tijd enorm verschillen met de Ashʿarī’s van vroeger. Dit veroorzaakt dus ook het rookgordijn in het huidige debat omtrent deze kwesties waar we vandaag de dag tegen aan lopen. Omdat de hedendaagse fanatieke Ashʿarī’s dit verschil ontkennen, enkel terugkeren naar de boeken van de latere Ashʿarī’s, en de Salafiyyīn aanvallen wanneer zij dit verschil wel erkennen. Hen aanvallen dat zij Mudjassimah zijn en talloze andere aantijgingen.
Al-Djuwayni, verschil eerdere en latere Ashāʿirah
Shaykh al-Kettānī geeft dit verschil tussen eerdere en latere Ashāʿirah ook aan in de video bij zijn voorbeeld dat hij gaf over al-Imām al-Djuwaynī, en hij is nog niet eens een hele late Ashʿarī, maar hij behoort tot de latere van de eerste Ashāʿirah. Al-Kettānī geeft aan dat al-Djuwaynī totaal niet sterk was in ḥadīth, niet opgevoed was op de Athari Madhhab, en enorm beïnvloed was door de Muʿtazilah in bepaalde kwesties. Dat hij, als het gaat om al-Qaḍāʾ wa l-Qadr en in al-Imān, wel meer overeenkomt met de Madhhab van de Selef in vergelijking tot de rest van de Ashāʿirah. Al-Imām Abu l-Ḥasan al-Ashʿarī kwam zelfs met de innovatie van al-Kasb.
Al-Kasb een uitvinding van Abū l-Ḥasan al-Ashʿarī
Al-Kasb was een creatieve uitvinding van Abū l-Ḥasan al-Ashʿarī, en zijn poging om tussen de Qadariyyah en de Djabriyyah te zitten, dit wordt bevestigd door moslimgeleerden als ook westerse academici. Het hele concept is bij hem begonnen, en de Ḥanābilah en de Ahl al-Ḥadīth, waar Abu l-Ḥasan zich later aan toeschreef, kende dit niet en verwerpen het.
Men claimt met dit concept van al-Kasb dat Allāh de Fāʿil al-Ḥaqīqī (de werkelijke verrichter) is van de afʿāl (daden) van zijn schepping, en niet de dienaar zelf. De daad is maqdūr qadīman (in de eeuwigheid voorbeschikt), en de dienaar ondergaat slechts de fīʿl (daad) en verwerft (=is al-kasb) beloning of bestraffing ermee. Abū l-Ḥasan stelt dat de daad gebeurt met een qudrah muḥdathah van de dienaar, en wanneer deze qudrah muḥdathah plaatsvindt bij de dienaar dan is dit door de qudrah qadīmah en dus de Fāʿil (verrichter) is Allāh en de dienaar is de muktasib (de verwerver van de gevolgen) van de daad.
Waar hebbende Selef, al-Imām Ahmed en de Ḥanābilah uit zijn tijd, dit ooit zo gesteld? En de conclusie van dit concept is gewoon al-Djabr uiteindelijk. Terwijl de Madhhab van de Selef is dat de dienaar de Fāʿil is Ḥaqīqatan en Allāh is de schepper van de afʿāl al-ʿibād. In het legendarische boekje van al-Imām al-Bukhārī “khalq afʿāl al-ʿibād is hierin een duidelijk bewijs, en nergens daarin spreekt al-Bukhārī over dat Allaah de Fāʿil al-Ḥaqīqī is, dit zijn helaas de negatieven invloeden van al-Kalām op al-Imām al-Ashʿarī – raḥimahullāh.
De latere Ashʿarī’ s zijn nog verder gaan afwijken en zijn dichter bij de Muʿtazilah, de Djahmiyyah en Murdjiʾah komen te staan. Daarom zegt al-Kettānī ook in de video, dat al-Djuwaynī ’s standpunt met al-Qaḍāʾ wa l-Qadr vele malen beter is dan van de rest van de Ashāʿirah.
Al-Djuwaynī’s Tawbah van al-Taʾwīl
Daarom zie je ook bij al-Djuwaynī dat hij bijvoorbeeld eerst muʾawwil was en daarna mufawwiḍ werd. Dus hij deed tawbah van al-Taʾwīl en stapte over op Tafwīḍ, en hij weerlegde zeer fel al-Taʾwīl. Maar dan wil men vandaag de dag beweren dat zowel Tafwīḍ én Taʾwīl behoren tot de Madhhab van Ahl al-Sunnah?! Terwijl niemand dit ooit beweerde, de Selef maar één ʿAqīdah hadden, dit geïnnoveerde standpunt pas kwam na de 7e eeuw, en door slechts een paar geleerden zoals al-Subkī en anderen. Maar zeg dit vandaag de dag maar over al-Djuwaynī en kijk hoe je wordt aangevallen door de extreme Ashʿarī’ s.
Verdere afwijkingen post-al-Djuwaynī periode
Ook mooi hoe al-Kettānī aangeeft dat na de periode van al-Djuwaynī de inḥirāf (afwijking) erger werd, dat Ibn Taymiyyah zei dat Abū l-Ḥasan al-Ashʿarī dichter bij de ʿAqīdah van Ahl al-Sunnah zat dan een Abū Yaʿlā die later kwam, terwijl Abū Yaʿlā een Ḥanbalī was! Dit komt simpelweg vanwege het feit dat hoe meer iemand door al-Kalām wordt beïnvloed hoe verder men van de Madhhab van de Selef komt te staan. En het is bekend dat Abū Yaʿlā beïnvloed was door al-Kalām en door al-Baqqilānī.
Dit verschil, tussen eerdere en latere Ashāʿirah, is wat wij altijd standaard aangeleerd krijgen door onze geleerden, en dat is ook waar Ibn Taymiyyah en Ibn al-Qayyim op zijn. Dus de eerdere Ashāʿirah zoals Abū l-Ḥasan al-Ashʿarī, al-Baqqilānī, al-Djuwaynī etc. Zijn niet zoals de latere Ashāʿirah zoals een Fakhr al-Rāzī, een Subkī, een Baydjūrī, een Sanūsi etc. De eerste genoemden waren veel dichter bij de madhhab van Ahl al-Hadith, de laatstgenoemde zijn veel dichter bij de Muʿtazilah en Djahmiyyah.
Invloed al-Ghazālī op de Ashʿarī madhhab en de Mālikiyyah
Daarom legt al-Kettānī mooi uit hoe er een groot verschil ontstond ná Abū Ḥāmid al-Ghazālī, en dat uiteindelijk de Ashʿarī madhhab daarop begon te consolideren. En dat verschilde flink met de eerste Imāms van de Ashāʿirah. Plus voegde hij daar ook nog al-Taṣawwuf aan toe, iets wat de eerste Ashāʿirah niet hadden. De Ashāʿirah na Abū Ḥāmid al-Ghazālī zoals Fakhr al-Rāzī gingen nog veel verder afwijken, maar het probleem is dat de hedendaagse Ashāʿirah al deze verschillen bedekken en verbloemen en alles op één hoop gooien. En zij extreme Taṣawwuf erbij voegen alsof dat allemaal bij de Ashʿarī madhhab hoorde van oorsprong. Alsof Abū l-Ḥasan het ooit eens zou worden met waar de Naqshibandi’s, Shadhili’s, Qadiri’s, Chisti’s, Bareilvi’s mee komen.
Daarom de eerste Mālikī geleerden wezen deze Kalām en Taṣawwuf al-Bidʿī sterk af, wat al-Kettānī ook aangeeft, maar beetje voor beetje deed deze nieuwe vorm van de Ashʿarī madhhab zijn intrede bij de Mālikiyyah en daarmee ook de Ilm al-Kalām en de Taṣawwuf.
al-Dāraquṭnī en de gevolgen van zijn prijzing van al-Bāqillānī
Wat de Shaykh over al-Dāraquṭnī overlevert klopt ook, en wordt door vele geleerden van ʿAqīdah en van Tārīkh belicht. Aangezien, zoals al-Kettānī mooi verteld, deze eenmanshandeling van al-Dāraquṭnī geleid heeft naar het verspreiden van al-Kalām in de Islamitische wereld. Door deze handeling en prijzing van al-Dāraquṭnī, begonnen de mensen de Shaykh als een Imām van Ahl al-Sunnah te zien die zich op de juiste ʿAqīdah bevond. Vervolgens via zijn student verspreidde de Ashʿarī madhhab zich naar Mekka waar het daarvoor nooit voet heeft kunnen zetten. Waardoor men via het leren van ḥadīth van die Shaykh, men ook zijn ‘Aqīdah overnam, en begon men dus taʾwīl aan te leren bij de Sifaat al-Fiʿliyyah al-Ikhtiyāriyyah en andere afwijkingen.
Toen al-Dāraquṭnī Abū Bakr al-Bāqillānī op de markt zag omhelsde hij hem en kuste zijn hoofd, dit alles terwijl Abū Dharr al-Harawī, de leerling van al-Dāraquṭnī, toekeek en de situatie analyseerde. Na een korte tijd, terwijl hij verder wandelde in de markt, wendde Abū Dharr al-Harawī zich tot zijn leraar al-Dāraquṭnī en informeerde naar de man die hij had omhelsd en op het hoofd had gekust, al-Dāraquṭnī antwoordde;
“Dat was Abū Bakr al-Bāqillānī, de man die verantwoordelijk was voor X en de man die Y had gedaan“
Al-Dhahabī (gest. 732 H) zei; “Abū al-Walid al-Bājī (gest. 474H) zei: Abū Dharr al-Harawī neigde vroeger naar de ‘Aqidah van al-Bāqillānī. Dus vroeg ik hem: ‘Hoe ben je hiertoe gekomen?‘ Hij zei: ‘Ik liep eens met al-Dāraquṭnī toen we de rechter, Abū Bakr (al-Bāqillānī) tegenkwamen, hij omhelsde hem en kuste zijn gezicht en ogen. Toen wij van hem vertrokken, vroeg ik al-Dāraquṭnī: ‘Wie was dat?’ hij antwoordde: ‘Dat was de Imām van de moslims en de verdediger van de godsdienst, hij was de rechter, Abū Bakr al-Tayb.’ Vanaf die tijd ben ik altijd naar hem teruggekeerd.“
Naarmate de tijd verstreek, keerde al-Harawī naar huis terug, met deze achting voor al-Bāqillānī in zijn hart. Hij begon de boeken van Abū Bakr al-Bāqillānī te bestuderen, totdat hij diep getroffen werd door de geloofsleer van al-Bāqillānī. Al-Ḥasan ibn Baqī al-Māliqnī leverde over dat er tegen Abū al-Dharr werd gezegd: “Jij komt uit Harw, hoe heb je de madhab van Imām Mālik en de geloofsbelijdenis van al-ʿAsharī overgenomen?” Hij zei: “Ik bezocht Bagdad…” en hij noemde iets vergelijkbaars als wat eerder zonet werd genoemd, hij zei; “Ik volgde zijn geloofsleer…“.
Later vertrok Abū Dharr al-Harawī naar Mekka, en aangezien hij bekend stond om zijn kennis over de ketens van Profetische overleveringen, stroomden de studenten van kennis naar hem toe, vooral studenten uit Noord-Afrika. Zij woonden zijn bijeenkomsten bij om te luisteren en deze ketens van overleveringen te bestuderen, want de meest authentieke en sterkste keten met betrekking tot Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, de keten waarop Ibn Ḥajdar zich baseerde voor zijn Fatḥ al-Bārī, is de keten van al-Harawī.
Dus al-Harawī nam de ʿAqīdah van al-Bāqillānī over, en wanneer mensen bij hem kwamen om ḥadīth te zoeken, leerden zij ook zijn ʿAqīdah. Hij is de reden voor de verspreiding van de ʿAsharī ʿAqīdah van het oosten naar het westen. Het was via de studenten van kennis uit Noord-Afrika die bij hem studeerden.
Ibn ʿAsākir (gest. 386H) vermeldde hierover:
“Het was al-Harawī die de ʿAqīdah van al-ʿAsharī overdroeg aan Hijāz. Abū al-Dharr nam deze methodiek over van al-Bāqillānī en voerde deze in Mekka in. Er wordt gezegd dat hij de initiator was van een dergelijke ʿAqīdah in Mekka en de mensen van Noord-Afrika namen deze geloofsbelijdenis van hem over wanneer zij Ṣaḥīḥ al-Bukhārī van hem namen.“
Al-Dhahabī zei; “De geleerden van Noord-Afrika hielden zich hiervoor niet bezig met retorische redevoering. In plaats daarvan specialiseerden zij zich in fiqh, ḥadīth of de Arabische taal.“
Shaykh Muhammed Bazmul – de huidige Hoofdmufti van Mekka – gaf een mooi commentaar op deze anekdote zeggende: “De ‘Aqidah van al-ʿAsharī verspreidde zich van het oosten naar het westen via de Noord-Afrikaanse studenten die kennis zochten bij al-Harawī, en de oorzaak van al-Harawī’s afwijking was een fout die begaan was door al-Dāraquṭnī. Hij had op zijn minst moeten verduidelijken en tegen al-Harawī moeten zeggen: ‘Ik kuste zijn hoofd om hem te bedanken voor zijn inspanningen maar pas op voor zijn geloofsovertuiging.“
Dus deze anekdote wordt door geleerden juist gebruikt als voorbeeld om uit te kijken om van iedereen zomaar kennis te nemen, of zomaar iedereen aan te prijzen. Er is namelijk een verschil tussen:
(1) dat een geleerde gebruik maakt van de werken van geleerden met afwijkingen in ʿAqīdah
(2) en tussen de ʿAwwām doorverwijzen naar dat soort geleerden en hun werken
Wereld van verschil tussen beiden. Wanneer de geleerden van al-Salafiyyah/Ahl al-Ḥadīth dus waarschuwen van het nemen van kennis bij bepaalde personen of uit bepaalde boeken, dan doe zij dit vanuit het bovengenoemde tweede punt. Daarmee zeggen zij niet dat er geen profijt genomen kan worden uit de werken van grote geleerden van de Ashāʿirah en Mātūrīdiyyah. Maar dit doet de gevorderde student van kennis, of de beginnende student van kennis onder begeleiding van een geleerde.
Verschil tussen al-Aʿādjim (niet-arabieren) en al-ʿArab
Wat al-Kettānī zegt over het verschil tussen al-Aʿādjim (niet-arabieren) en al-ʿArab en dat de Aʿādjim extremisme hadden tegen de Ashāʿirah, omdat zij hard en fel tegen hun dwalingen waren, is historisch gezien gewoon fout. Of wou hij beweren dat Imaams van de Selef die hard waren tegen hen allemaal al-Aʿādjim waren? Dus Ibn Qudāmah was ook een ʿādjami? De voorbeelden die hij noemt van de Aʿādjim waren Imāms van de Selef, en de Selef over de hele breedte waren veel harder tegen de Ashāʿirah simpelweg omdat zij uit de tijd van de Selef kwamen. Waar bidʿah weinig verspreidt was en zijn kop niet boven het gras kon uitsteken. Ook maakt hij geen verschil tussen de ene regio en de andere regio, dus een plek waar Ahl al-Sunnah wijdverspreid zijn en dominant aanwezig zijn is heel wat anders dan een plek waar dit andersom is. Dus dit verschil tussen al-Aʿādjim en de ʿArab is niet heel nauwkeurig en het verschil moet niet gemaakt worden tussen al-Aʿādjim en de ʿArab maar tussen de Selef en de Khelef, en tussen regio en regio.
Extremisme tegenover al-Nawawi, Ibn al-Hadjar en andere imaams
Wat al-Kettānī zegt over de extremisten die geen tarāḥum doen over al-Nawawī, Ibn al-Ḥadjar etc. Dan is dit totaal niet het standpunt van de Salafiyyah en hun geleerden. Dit weet iedereen als men eerlijk is, het standpunt van Ibn Taymiyyah, Muḥammed b. ʿAbd al-Wahhāb en de Imāms van de daʿwah is duidelijk als het gaat om dit soort uitmuntende Imāms van de religie. Ik heb dit meerdere keren verduidelijkt:
𝗗𝗲 𝗮𝗹𝗴𝗲𝗺𝗲𝗻𝗲 𝗲𝗻 𝗲𝘃𝗲𝗻𝘄𝗶𝗰𝗵𝘁𝗶𝗴𝗲 𝗽𝗼𝘀𝗶𝘁𝗶𝗲 𝘃𝗮𝗻 ʿ𝗨𝗹𝗮𝗺𝗮 𝗮𝘀-𝗦𝗮𝗹𝗮𝗳𝗶𝘆𝘆𝗮𝗵 𝗺.𝗯.𝘁. 𝗼𝘃𝗲𝗿𝗹𝗲𝗱𝗲𝗻 𝗴𝗲𝗹𝗲𝗲𝗿𝗱𝗲𝗻 𝗱𝗶𝗲 𝗳𝗼𝘂𝘁𝗲𝗻 𝗺𝗮𝗮𝗸𝘁𝗲𝗻


Ook hier schreef ik er wat over: https://www.facebook.com/musa.asum.1980/posts/3265266710453057
De rol van verborgen politieke agenda’s
Wat hij zegt over de rol van verborgen politieke agenda’s die gebruikt worden in deze kwestie in het uitspelen van de verschillende groepen tegen elkaar, dan is dit iets wat inderdaad plaatsvind. Vooral wat hij zei over Grozny, sommigen zijn het misschien vergeten, maar wie waren degenen in Nederland die deze conferenties prezen en verspreidden? De zogenaamde “Conferentie van Ahl al-Sunnah” waar men ging bepalen wie de Ahl al-Sunnah zijn en wie niet, en de Salafiyyīn en hun geleerden werden daar onterecht aangevallen en bestempeld als Wahhābīs en zij werden buiten Ahl al-Sunnah geplaatst??
Velen zullen het vergeten zijn maar wij niet:
https://alhusayn.nl/wp-content/uploads/2022/08/chechnya-conference-statement-dutch.pdf
https://alhusayn.nl/wie-zijn-de-ahl-al-sunna-wie-is-abul-hasan-al-ashari/
Het zijn dit soort zogenaamde Ashʿarī’s en Mātūrīdī’s waar wij al jaren tegen ageren en weerleggingen over schrijven. Niet over de gemiddelde Marokkaanse of Turkse Imām die Ashʿarī of Mātūrīdī is en helemaal niet eens bezig is met die onderwerpen, en totaal niet fanatiek uitnodigt ernaar. Laat staan dat de gemiddelde Marokkaanse of Turkse Imām een Naqshibandi, Shadhili, Qadiri, Chisti, of Bareilvi is. Maar dat is dus het probleem in Nederland, en in andere landen, dat deze mensen schuilen achter wetscholen en achter Ashʿarī of Mātūrīdī zijn, om zo zieltjes te winnen voor hun sekten.
Zijn Ashʿarī’s, Mātūrīdī’s van Ahl al-Sunnah?
Vervolgens spreekt Shaykh al-Kettānī op het einde over dat iedereen Ahl al-Sunnah is, m.a.w. de Ashʿarī’s, Mātūrīdī’s en de Athari’s. Het is niet duidelijk wat hij precies hiermee bedoelt te zeggen, gezien zijn hele uiteenzetting van hoe de ‘Aqidah zich heeft ontwikkeld etc. Als al-Kettānī de algemene applicatie bedoelt van Ahl al-Sunnah dan is dit ook wat onze geleerden zeggen, en wat Ibn Taymiyyah zegt. MAAR zij geven wel een delicaat verschil aan tussen de algemene applicatie en de specifieke
𝗗𝗲 𝗲𝗲𝗿𝘀𝘁𝗲 𝗮𝗽𝗽𝗹𝗶𝗰𝗮𝘁𝗶𝗲: Als ermee bedoelt wordt 𝗱𝗲𝗴𝗲𝗻𝗲𝗻 𝗱𝗶𝗲 𝗱𝗲 𝗦𝗵𝗶’𝗮𝗵 𝗲𝗻 𝗱𝗲 𝗥𝗮𝗳𝗶𝗱𝗮𝗵 𝘁𝗲𝗴𝗲𝗻𝗴𝗮𝗮𝗻, en hun sekten en de vertakking die eruit voortvloeien. Bij deze applicatie vallen de Ahl al-Athar – Ahl al-Hadith – eronder, 𝗲𝗻 𝘃𝗮𝗹𝗹𝗲𝗻 𝗱𝗲 𝗔𝘀𝗵𝗮𝗮’𝗶𝗿𝗮𝗵 𝗲𝗿𝗼𝗻𝗱𝗲𝗿, 𝗲𝗻 𝘃𝗮𝗹𝗹𝗲𝗻 𝗱𝗲 𝗠𝗮𝘁𝘂𝗿𝗶𝗱𝗶𝘆𝘆𝗮𝗵 𝗲𝗿𝗼𝗻𝗱𝗲𝗿, allen groepen die tegenover de Rāfiḍah staan vallen eronder. dus degenen die in bepaalde mate bewijsvoeren met de ḥadīth. 𝗗𝗲 𝗥𝗮𝗳𝗶𝗱𝗮𝗵, 𝗱𝗲 𝗦𝗵𝗶’𝗮𝗵, 𝗱𝗲 𝗞𝗵𝗮𝘄𝗮𝗿𝗶𝗱𝗷 𝗲𝗻 𝗱𝗲 𝗠𝘂’𝘁𝗮𝘇𝗶𝗹𝗮𝗵 𝗲𝗻 𝗱𝗲𝗿𝗴𝗲𝗹𝗶𝗷𝗸𝗲𝗻 𝘄𝗼𝗿𝗱𝗲𝗻 𝗵𝗶𝗲𝗿𝘃𝗮𝗻 𝘂𝗶𝘁𝗴𝗲𝘀𝗹𝗼𝘁𝗲𝗻.
Dit is vanuit de toepassing van deze bewoording vis-à-vis Ahl al-Tashayyu’ er wordt gezegd: ‘𝘢𝘭-𝘚𝘶𝘯𝘯𝘢𝘩 𝘦𝘯 𝘢𝘭-𝘚𝘩𝘪’𝘢𝘩’ en ‘𝘈𝘩𝘭 𝘢𝘭-𝘚𝘶𝘯𝘯𝘢𝘩 𝘦𝘯 𝘈𝘩𝘭 𝘢𝘭-𝘛𝘢𝘴𝘩𝘢𝘺𝘺𝘶’ (m.a.w. de Sunnieten en de Sjiieten).
𝗗𝗲 𝘁𝘄𝗲𝗲𝗱𝗲 𝗮𝗽𝗽𝗹𝗶𝗰𝗮𝘁𝗶𝗲: Als ermee bedoelt wordt 𝗔𝗵𝗹 𝗮𝗹-𝗜𝘁𝘁𝗶𝗯𝗮𝗮 𝗮𝗹-𝗡𝗮𝗯𝗶 ﷺ (𝗱𝗲 𝗻𝗮𝘃𝗼𝗹𝗴𝗲𝗿𝘀 𝘃𝗮𝗻 𝗱𝗲 𝗣𝗿𝗼𝗳𝗲𝗲𝘁 ﷺ) 𝗶𝗻 𝘇𝗶𝗷𝗻 𝘂𝗶𝘁𝘀𝗽𝗿𝗮𝗸𝗲𝗻, 𝗵𝗮𝗻𝗱𝗲𝗹𝗶𝗻𝗴𝗲𝗻 𝗲𝗻 𝘀𝘁𝗶𝗹𝘇𝘄𝗶𝗷𝗴𝗲𝗻𝗱𝗲 𝗶𝗻𝘀𝘁𝗲𝗺𝗺𝗶𝗻𝗴𝗲𝗻. Degenen die 𝗻𝗶𝗲𝘁𝘀 𝘃𝗮𝗻 𝗱𝗲 𝗿𝗮𝘁𝗶𝗼 𝘃𝗼𝗼𝗿𝗿𝗮𝗻𝗴 𝗴𝗲𝘃𝗲𝗻 𝗼𝗽 𝗱𝗲 𝗦𝘂𝗻𝗻𝗮𝗵 𝘃𝗮𝗻 𝗱𝗲 𝗣𝗿𝗼𝗳𝗲𝗲𝘁 ﷺ of dit nou gaat om al-Akhbaar, al-Ahkaam, al-Suluk en al-Akhlaq.
Dit is wat er (in werkelijkheid) bedoelt wordt met deze groep, en zij zijn 𝗱𝗲 𝗴𝗿𝗼𝗲𝗽 𝘃𝗮𝗻 𝗔𝗵𝗹 𝗮𝗹-𝗔𝘁𝗵𝗮𝗿, 𝗱𝗲 𝗴𝗿𝗼𝗲𝗽 𝘃𝗮𝗻 𝗔𝗵𝗹 𝗮𝗹-𝗦𝘂𝗻𝗻𝗮𝗵 𝘄𝗮 𝗮𝗹-𝗗𝗷𝗮𝗺𝗮𝗮’𝗮𝗵, 𝗱𝗲 𝗴𝗿𝗼𝗲𝗽 𝘃𝗮𝗻 𝗔𝗵𝗹 𝗮𝗹-𝗛𝗮𝗱𝗶𝘁𝗵, degene die zich onderscheiden met deze (zuivere) I’tiqad, 𝗲𝗻 𝘇𝗶𝗷 𝘇𝗶𝗷𝗻 𝗱𝗲 𝗙𝗶𝗿𝗾𝗮𝗵 𝗮𝗹-𝗡𝗮𝗱𝗷𝗶𝘆𝘆𝗮𝗵 (𝗱𝗲 𝗚𝗲𝗿𝗲𝗱𝗱𝗲 𝗚𝗿𝗼𝗲𝗽) 𝗲𝗻 𝗱𝗲 𝗧𝗮’𝗶𝗳𝗮𝗵 𝗮𝗹-𝗠𝗮𝗻𝘀𝘂𝗿𝗮𝗵 (de Overwinnende Groep) tot het Uur aanbreekt.”
Vanuit de algemene applicatie zijn de Ash’aris, Mātūrīdī’s natuurlijk onze Soennie broeders, en genieten zij de rechten die broeders onderling op elkaar hebben. Maar dit maakt niet dat zij zich ook op de ‘Aqidah van de Selef bevinden, want dit is helaas niet het geval, en daarom zal Ahl al-Sunnah wa al-Djamaa’ah tot het Einde der Tijden tegenover elke persoon en groep staan die afwijken van deze zuivere ‘Aqidah.
Wa Allaahu Ta’aala A’lam
🖋 Abu Hudayfa Musa ibn Yusuf