Al-Shaykh ʿAbd al-Ḥaqq al-Turkmānī stipt een belangrijk punt aan als het gaat om een fout die veelvuldig gemaakt wordt hedendaags wanneer het gaat om de discussie omtrent al-Kalām, al-Ashāʿirah en andere Kalām groepen. Wat er vaak gebeurt is een getouwtrek rondom geleerden die een grote bijdrage hebben geleverd aan de Islām, in het uitleggen van de Qurʾān, de Sunnah, en de aanbiddingen. Elke groep wil de desbetreffende geleerde naar zijn kant trekken, wat er vervolgens gebeurt is dat er enorm wordt veralgemeniseerd, alles wordt op één hoop gegooid en nuance ontbreekt volledig.
De fout van het geen onderscheid maken tussen ‘Geleerden van de Sharīʿah’ en tussen ‘Mutakallimīn’ || Shaykh ʿAbd al-Ḥaqq al-Turkmānī
Liever in pdf? Lees het hier
De fout van het geen onderscheid maken tussen ‘Geleerden van de Sharīʿah’ en tussen ‘Mutakallimīn’ || Shaykh ʿAbd al-Ḥaqq al-Turkmānī
Al-Shaykh ʿAbd al-Ḥaqq al-Turkmānī stipt een belangrijk punt aan als het gaat om een fout die veelvuldig gemaakt wordt hedendaags wanneer het gaat om de discussie omtrent al-Kalām, al-Ashāʿirah en andere Kalām groepen. Wat er vaak gebeurt is een getouwtrek rondom geleerden die een grote bijdrage hebben geleverd aan de Islām, in het uitleggen van de Qurʾān, de Sunnah, en de aanbiddingen. Elke groep wil de desbetreffende geleerde naar zijn kant trekken, wat er vervolgens gebeurt is dat er enorm wordt veralgemeniseerd, alles wordt op één hoop gegooid en de nuance ontbreekt volledig.
Dit gebeurt met name rondom geleerden die door zichzelf, of door een ander, wordt toegeschreven aan één van de Kalām-scholen zoals de Ashāʿirah en de Mātūrīdiyyah. Vervolgens wordt er geen enkel onderscheid gemaakt in de typen en soorten van geleerden die zich toeschrijven aan, of overeenkomen in sommige kwestie met, de Ashāʿirah en/of Mātūrīdiyyah. Want het is welbekend dat niet elke geleerde van hen ook daadwerkelijk alles onderschreef waar deze Kalām-scholen voor staan, van de Aristoteliaanse, Neoplatonische methodologieën waar de Kalām-scholen en hun werken op gestoeld zijn, en bekend om zijn komen te staan.
Daarom is het onterecht en onwetenschappelijk om gerenommeerde geleerden zomaar volledig naar een Kalām-school te trekken, terwijl zij talloze fundamenten van die school verwerpen. Dus niet elke Ashʿarī geleerde was ook een mutakallim die zich onderdompelde in Kalām, de mensen hiernaar uitnodigde, en hen hierin onderwees. Integendeel, meerdere van hen waren geleerden van de Sharīʿah en niet van Kalām, en zij hebben zich hun gehele leven ingezet om de mensen de Sharīʿah te onderwijzen. Op het gebied van Tafsīr, uitleg van de Sunnah, Fiqh, en andere Sharīʿah wetenschappen, en zij waren geheel niet bezig noch gespecialiseerd in de wetenschap van Kalām en haar “rationele” argumentatie.
Shaykh ʿAbd al-Ḥaqq al-Turkmānī schreef over dit fenomeen in zijn boek ‘Ḥaqīqah Tawḥīd al-ʿIbādah’ welke een voorwoord heeft van verschillende specialisten in ʿAqīdah van over de hele Islamitische wereld, zoals:
Sh. Aḥmad Murābiṭ al-Shanqītie uit Mauritanië
Sh. ʿĀṣim ʿAbdullāh al-Qaryūtī uit Jordanië
Sh ʿAbdullāh Shākir al-Djunaydī uit Egypte
Sh. Ṣalāhuddīn Maqbūl Aḥmad uit India
Sh. ʿImāduddīn Badawī Muṣṭafā uit Sudan
Sh. Muḥammed Ḥamūd al-Nadjdī uit Koeweit
Sh. Iyād ʿAbd al-Laṭīf al-Qīsī uit Irak
Sh. ʿAbdullāh Ṣāliḥ al-ʿUbaylān uit Saoedi-Arabië
En nog meerdere geleerden uit andere plaatsen in de Islamitische wereld.
In zijn boek richt Shaykh ʿAbd al-Ḥaqq al-Turkmānī zich op Shaykh Ḥātim al-ʿAwnī die helaas in de huidige tijd een van de grote vlaggendragers is van dwaling, en zich enorm inzet voor het verspreiden van twijfels en misvattingen omtrent de Daʿwah en de ʿAqīdah van Ahl al-Sunnah.
Ik laat de lezer nu over aan de woorden van Shaykh ʿAbd al-Ḥaqq al-Turkmānī.
De fout van het niet onderscheid maken tussen ‘Geleerden van de Sharīʿah’ en tussen de ‘Mutakallimīn’
Al-ʿAwnī hanteert een manier van veralgemenisering en misleiding om zodoende zijn beschuldigingen aan het adres van Ibn Taymiyyah kracht bij te zetten. Zo zei hij: “Het is noodzakelijk dat ik de fout van Ibn Taymiyyah aanstip in hetgeen wat hij toeschrijft aan de mutakallimīn, en dit behoort tot rechtvaardigheid jegens de geleerden van de moslims, want laten wij niet vergeten dat het overwegend de mutakallimīn waren die Tafsīr gaven van de Qurʾān, uitleg van de Sunnah, van de Ashāʿirah en de Mātūrīdiyyah, en zelfs de Muʿtazilah.”
Deze woorden van hem bevatten twee verkeerde toepassingen:
Ten eerste: Het beschrijven van de Mufassirīn en de Fuqahāʾ in algemene zin met de benaming; ‘al-Mutakallimīn’.
Ten tweede: Het beschrijven van degenen die hij specifiek met naam noemde met deze benaming (al-Mutakallimīn’). Terwijl de meesten van hen geen mutakallimīn waren maar ‘geleerden van de Sharīʿah’. Wat ik daarmee bedoel is: De geleerden van Tafsīr, Ḥadīth, Fiqh, Qaḍāʾ, die er niet om bekend stonden dat hun specialiteit zich bevond in ‘ʿIlm al-Kalām’ of dat zij zich daarmee bezighielden. Zoals de Tafsīr-geleerde al-Qurṭubī, al-Qarāfī, al-Ḥaṭṭāb, al-Suyūṭī, Ibn Ḥadjar al-Haytamī, al-Khaṭīb al-Sharbīnī, en anderen dan hen.[1] Dit in tegenstelling tot personen zoals Abū Manṣūr al-Mātūrīdī, Fakhr al-Rāzī, aangezien zij de benaming ‘al-Mutakallimīn’ daadwerkelijk verdienen.
Al-ʿAwnī heeft mijn antwoord hierover gezien en in plaats van dat hij profiteert van het onderscheid tussen ‘mutakallimīn’ en ‘geleerden van de Sharīʿah’ heeft hij het lichtzinnig ontvangen en is hij doorgegaan op zijn fout. Vervolgens vernoemde hij vele wetenswaardigheden – of het is verzameld voor hem – van de eerdergenoemde Fuqahāʾ om te bevestigen dat zij zich qua Iʿtiqād (overtuiging) bevinden op de ‘Ashʿarī ʿAqīdah’ en dat de beschrijving correct is om hen ‘Ashāʿirah’ te noemen.
Al-ʿAwnī doet alsof hij niet weet dat het onderzoeksonderwerp gaat over het beschrijven van hen als mutakallimīn en niet als Ashāʿirah, want ik ontken niet het feit dat zij Ashāʿirah zijn. Ik heb enkel ontkend om hen te bestempelen als mutakallimīn, want dit is een valse benaming.[2]
Een mutakallim is een geleerde persoon wiens specialisme en vakkennis op het gebied van ʿIlm al-Kalām is, terwijl de Ashʿarī iemand is die overtuigd is van de Ashʿarī ʿAqīdah – ongeacht of hij nu een mutakallim is, muḥaddith, mufassir, of een faqīh, of zelfs wanneer het om een leek gaat van de algemene moslims. Want de ʿAqīdah al-Ashʿariyyah kan men namelijk ontvangen middels:
- Talqīn en tafhīm: dat men het ontvangt via onderwijs van leraren, en middels begrip
- Taqlīd en wirāthah: dat men het overneemt op basis van imitatie en erfenis[3]
Het onderscheidende verschil tussen de ‘ʿUlamāʾ al-Kalām’ en ‘ʿUlamāʾ al-Sharīʿah’ is duidelijk en welbekend, en het is een eeuwenoud verschil dat gemaakt wordt in de Ummah sinds het verschijnen van de mensen van Kalām, die zich afsplitsten van de mensen van al-Ḥadīth en al-Fiqh qua methodologie in het nemen en begrijpen van kennis. Zou ik de argumenten die hiervan getuigen moeten nalopen (en hier moeten plaatsen) dan zou dit het onderzoek onnodig verlengen zonder een noemenswaardig voordeel.
De standpunten van de ʿUlamāʾ al-Sharīʿah’ m.b.t. ʿIlm al-Kalām en hun mensen
Muḥyiuddīn al-Nawawī gest. 676H:
Tot de bekende fiqh-geleerden die in zijn boeken de methodes van de Ashʿariyyah volgt m.b.t. Taʾwīl al-Ṣifāt (en andere kwesties), maar niet behoort tot de klasse van de mutakallimīn, integendeel hij behoort tot de ʿUlamāʾ al-Sharīʿah, is de grootgeleerde de Faqīh, de Muḥaddith, al-Imām Muḥyiuddīn Yaḥyā b, Sharaf al-Nawawī al-Dimashqī. De auteur van schrijfwerken die door Allāh een wijde acceptatie hebben verkregen in de gehele Ummah. Vanwege wat erin staat aan het eren van Allāh de Verhevene, het gedenken van Hem, en het laten heropleven van de Sunnah van Zijn edele boodschapper ﷺ zoals het boek ‘al-Adhkār’, en het boek ‘Riyāḍ al-Ṣāliḥīn’.
ʿAbd al-Ghanī al-Daqar (gest. 1423H) vernoemde in zijn boek ‘al-Imām al-Nawawī’ zijn leraren in al-Fiqh, zijn leraren in al-Ḥadīth, zijn leraren in ʿIlm al-Uṣūl, zijn leraren in al-Naḥw en al-Ṣarf, vervolgens vernoemde hij de wetenschappen waar hij in uitblonk en hij noemde hem al-Nawawī de Faqīh, al-Nawawī de Muḥaddith, vervolgens zei hij: “Als het gaat om zijn madhhab in ʿAqīdah dan kennen wij geen specifieke leraar van al-Nawawī in ʿIlm al-Tawḥīd…” totdat hij zei: “en hij heeft een schrijfwerk in ʿIlm al-Tawḥīd genaamd al-Maqāṣid”.
Ik (Sh. ʿAbd al-Ḥaqq al-Turkmānī) zeg: het werk ‘al-Maqāṣid’ is een klein werkje waarvan het niet authentiek is bevestigd dat het van al-Nawawī was, en al zou het wel zo zijn geweest dan was het in ieder geval geen werkje over Kalām. Wat je er hooguit in kunt vinden is dat het begint met het samenvatten van de fundamenten van al-Iʿtiqād, het vernoemen van de tien Ṣifāt (zoals de Ashʿariyyah dit doen), zonder enige uiteenzetting van classificaties in bewijsvoeringen en argumentatie (wat kenmerkend is voor Kalām werken).[4] Vervolgens gaat het over op het vernoemen van de regelgevingen omtrent al-Ṭahārah, al-Ṣalāh, al-Zakāt, al-Ṣiyām, al-Hadj, al-Sulūk, en al-Tazkiyyah volgens de methode van de Fuqahāʾ.
Daarom zeg ik: Het behoort tot de rechten van al-Nawawī dat hij genoemd wordt onder de Fuqahāʾ want hij was een Faqīh, en onder de Muhaddithīn want hij was een Muḥaddith. Maar om hem te scharen onder de Mutakallimīn dan zou niemand die enige verstand heeft van de wetenschappen en de gradaties van haar beoefenaars dit durven te wagen.
Al-Imām al-Nawawī vertelt over zichzelf dat hij tijdens zijn studententijd elke dag twaalf lessen volgde bij zijn leraren, waaronder lessen in ‘Uṣūl al-Dīn’. Ondanks dit feit heeft hij zich niet gespecialiseerd daarin, en gaf hij er geen belang aan qua studie, onderwijzen en schrijven. Daarom hebben we gezien dat hij een enorme inzet heeft gehad op het gebied van al-Fiqh en al-Ḥadīth en vinden wij niets terug betreffende zijn inzet in ʿIlm al-Kalām, simpelweg omdat het er niet is.
[…]
Verder heeft al-Nawawī zijn positie m.b.t. ʿIlm al-Kalām helder afgebakend met een duidelijke en nauwkeurige methode, welke hij uiteen heeft gezet in de inleding van zijn Encyclopedische Fiqh-werk ‘al-Madjmūʿ Sharḥ al-Muhadhab’, waarin hij zei:
“Maar de fundamentele verplichting is (het aannemen van) de Islām en wat ermee samenhangt van de overtuigingen, het is voldoende hierin om al-Taṣdīq (bevestiging, erkenning) te hebben in al hetgeen waar de Boodschapper ﷺ mee is gekomen, en om hierin een stellige overtuiging te hebben, vrij van enige twijfel. Als iemand dit heeft bewerkstelligd dan is het niet verplicht voor hem om zich bezig te houden met het bestuderen van de argumenten van de mutakallimīn. Dit is hetgeen wat correct is en waar de Selef[5] en de Fuqahāʾ op waren en de onderzoekers van de mutakallimīn van onze (wetschool) collega’s en anderen dan hen. Want de Profeet ﷺ verzocht niets van iemand behalve hetgeen wat wij zonet hadden genoemd. Dit is hoe al-Khulafāʾ al-Rāshidūn waren en de anderen buiten hen van de Ṣaḥābah en degenen die na hen kwamen van de eerste generatie. Integendeel, hetgeen wat correct is als het gaat om de leken en alle studenten van al-fiqh en de Fuqahāʾ is om je afzijdig te houden van het duiken in de details van al-Kalām. Uit angst voor afwijkingen die hun overtuigingen bekruipen en waarvan het moeilijk is om er weer uit te klimmen. Integendeel, hetgeen wat correct is voor hen is om zich te beperken tot hetgeen wat wij zonet vernoemd hebben, om voldoening te hebben met al-Taṣdīq al-Djāzim (stellige overtuiging). Dit is tekstueel bevestigd door groepen van de bekwame geleerden vanonder onze collega’s en anderen dan hen.
Onze Imām al-Shāfiʿī V ging tot helemaal tot het uiterste in het verbieden van het bezigen van ʿIlm al-Kalām. Hij chargeerde in zijn verbod erop, in de zwaarte van de bestraffing voor degene die ermee komt, in het bekritiseren van de daad, en het benadrukken van de ernst van de zonde ervan. Hij zei: “Dat iemand Allāh ontmoet met elke zonde behalve al-Shirk is beter dan dat hij Hem ontmoet met iets van ʿIlm al-Kalām”. Zijn woorden van dezelfde strekking zijn veelvuldig en welbekend en al-Ghazali tegen het einde van zijn leven schreef zijn bekende boek die hij de volgende titel gaf: “Ildjām al-ʿAwwām min ʿIlm al-Kalām’ (Het beschermen van de leken tegen ʿIlm al-Kalām) en daarin vermelde hij dat alle mensen leken zijn in deze wetenschap van de Fuqahāʾ en anderen dan hen behalve een uitzonderlijk geval die in generaties haast niet voorkomt. Wa Allāhu Aʿlam. Zou iemand daarentegen twijfels hebben – en toevlucht wordt gezocht bij Allaah hiertegen – in iets van de fundamentele ʿAqīdah kwesties die noodzakelijk zijn om van overtuigd te zijn, en deze twijfel kan niet weggehaald worden behalve door een argument te leren van de argumenten van de mutakallimīn, dan wordt dat verplicht om zodoende twijfel weg te halen en dit bewerkstelligen is het uitgangspunt.” [Einde quotatie al-Nawawī] Zie al-Madjmūʿ Sharḥ al-Muhadhhab 1/49
Dit verklaart dan ook het verschil in benadering en beoordeling door de geleerden van Ahl al-Sunnah als het gaat om geleerden van de Ashāʿirah, of zij die overeenkomen met de Ashāʿirah in bepaalde kwesties. Een zuivere mutakallim die de fundamenten van Kalām onderschrijft, ondersteunt, onderwijst, of zelfs verdedigt tegen de kritiek van Ahl al-Sunnah wordt héél anders benadert en beoordeeld dan een geleerde van de Sharīʿah die toevallig Ashʿarī was in al-ʿAqīdah.
Dit zien wij dan ook terug in hun Fatāwā zoals bijvoorbeeld de onderstaande fatwa:
Het permanente comité van geleerden en fatwa werd gevraagd:
“𝘞𝘢𝘵 𝘪𝘴 𝘰𝘯𝘻𝘦 𝘱𝘰𝘴𝘪𝘵𝘪𝘦 𝘮.𝘣.𝘵. 𝘥𝘦 𝘨𝘦𝘭𝘦𝘦𝘳𝘥𝘦𝘯 𝘥𝘪𝘦 𝘥𝘦 𝘌𝘪𝘨𝘦𝘯𝘴𝘤𝘩𝘢𝘱𝘱𝘦𝘯 𝘧𝘪𝘨𝘶𝘶𝘳𝘭𝘪𝘫𝘬 𝘶𝘪𝘵𝘭𝘦𝘨𝘨𝘦𝘯? 𝘡𝘰𝘢𝘭𝘴 𝘐𝘣𝘯 𝘏̣𝘢𝘥𝘫𝘢𝘳, 𝘢𝘭-𝘕𝘢𝘸𝘢𝘸𝘪̄, 𝘦𝘯 𝘐𝘣𝘯 𝘢𝘭-𝘋𝘫𝘢𝘸𝘻𝘪̄ 𝘦𝘯 𝘢𝘯𝘥𝘦𝘳𝘦𝘯 𝘥𝘢𝘯 𝘩𝘦𝘯? 𝘉𝘦𝘴𝘤𝘩𝘰𝘶𝘸𝘦𝘯 𝘸𝘪𝘫 𝘩𝘦𝘯 𝘢𝘭𝘴 𝘐𝘮𝘢̄𝘮𝘴 𝘷𝘢𝘯 𝘈𝘩𝘭 𝘢𝘭-𝘚𝘶𝘯𝘯𝘢𝘩 𝘸𝘢 𝘢𝘭-𝘋𝘫𝘢𝘮𝘢̄ʿ𝘢𝘩 𝘰𝘧 𝘸𝘢𝘵? 𝘡𝘦𝘨𝘨𝘦𝘯 𝘸𝘦: “𝘋𝘢𝘵 𝘻𝘪𝘫 𝘧𝘰𝘶𝘵𝘦𝘯 𝘩𝘦𝘣𝘣𝘦𝘯 𝘨𝘦𝘮𝘢𝘢𝘬𝘵 𝘪𝘯 𝘩𝘶𝘯 𝘵𝘢ʾ𝘸𝘪̄𝘭𝘢̄𝘵? 𝘖𝘧 𝘥𝘢𝘵 𝘻𝘪𝘫 𝘥𝘸𝘢𝘭𝘦𝘯𝘥𝘦𝘯 𝘻𝘪𝘫𝘯 𝘩𝘪𝘦𝘳𝘪𝘯?”
Antwoord:
Onze positie m.b.t. al-Baqqilānī, al-Bayhaqī, Abī al-Faradj b. al-Djawzī, Abī Zakariyyah al-Nawawī, en Ibn al-Ḥadjar en soortgelijken, van degenen die Taʾwīl deden bij sommige Eigenschappen van Allāh, of Tafwīḍ deden bij de essentiële betekenis. Is dat zij behoren tot de grote geleerden van de moslims waarmee Allāh de Ummah profijt heeft gegeven middels hun kennis. Dus moge Allāh hen barmhartig zijn met een ruime barmhartigheid en moge Hij hen belonen met de beste beloning.
En (onze positie is) dat zij behoren tot Ahl al-Sunnah in hetgeen waarin zij overeenkomen met de Ṣaḥābah – raḍiya Allāhu ʿanhum – en de drie generaties waarvoor de Profeet ﷺ getuigd heeft met goedheid. En (onze positie is) dat zij fouten hebben gemaakt in hetgeen waar zij taʾwīl doen bij de teksten over de Eigenschappen en waar zij de Selef van de Ummah en de Imāms van de Sunnah – raḥimahumullāh – tegengaan. Ongeacht of zij nu taʾwīl deden bij de Ṣifāt al-Dhātiyyah (Essentie eigenschappen) of de Ṣifāt al-Fiʿliyyah (Daad eigenschappen), of gedeelten ervan.
En bij Allāh ligt al het succes en de Ṣalāh en de Salām van Allāh zij over onze Profeet Muḥammed en Zijn familie en metgezellen.
𝘈𝘭-𝘚𝘩𝘢𝘺𝘬𝘩 ʿ𝘈𝘣𝘥 𝘢𝘭-ʿ𝘈𝘻𝘪̄𝘻 𝘣. 𝘉𝘢̄𝘻
𝘈𝘭-𝘚𝘩𝘢𝘺𝘬𝘩 ʿ𝘈𝘣𝘥 𝘢𝘭-𝘙𝘢𝘻𝘻𝘢̄𝘲 ʿ𝘈𝘧𝘪̄𝘧𝘪̄
𝘈𝘭-𝘚𝘩𝘢𝘺𝘬𝘩 ʿ𝘈𝘣𝘥𝘶𝘭𝘭𝘢̄𝘩 𝘣. 𝘘𝘶ʿ𝘶̄𝘥
𝗕𝗿𝗼𝗻: Fatāwā al-Ladjnah al-Dāʾimah 3/241
Abū Hudayfa Musa ibn Yusuf al-Indonesi
12 Muḥarram 1445 / 30-juli 2023
[1] In zijn boek behandeld al-Shaykh ʿAbd al-Ḥaqq al deze geleerden, en laat hij hun standpunten en uitspraken zien omtrent ʿIlm al-Kalām en de rationele fundamenten waar het op gestoeld is. Vervolgens laat hij het verschil zien tussen hun standpunten en de standpunten van pure mutakallimīn zoals Fakhr al-Rāzī, al-Sanūsī, al-Baydjūrī, al-Djuwaynī, al-Shahrastānī etc. Voor dit artikel heb ik enkel één voorbeeld laten zien, namelijk die van al-Imām al-Nawawī.
[2] De truc die men probeert te doen is om alle geleerden van de Ashāʿirah op één hoop te gooien, waardoor het lijkt alsof al die geleerden ook alles erkennen en onderschrijven waar de Kalām-scholen voor staan, terwijl dit objectief waarneembaar totaal niet het geval was. Wat het nog erger maakt is dat men hierbij ook totaal geen onderscheid maakt tussen de geschiedkundige periodes en historische ontwikkeling van de Ashʿarī school, aangezien er grote verschillen bestaan tussen de vroegere Ashāʿirah en de lateren. Lees hierover meer: https://www.sahieh.nl/2023/03/29/review-video-sh-hasan-al-kettani-asharis-en-salafis-broeders-of-tegenstanders/
[3] M.a.w. men kan een Ashʿarī zijn omdat men daadwerkelijk dit uitvoerig onderwezen heeft gekregen, en men dit begrijpt en onderschrijft. Of men heeft het overgenomen omdat het nou eenmaal de dominante traditie is van de omgeving, waarbij men het automatisch overneemt van de plaatselijke shaykh of imaam, of van de ouders.
[4] M.a.w. als het werk al authentiek bevestigd kan worden als zijnde van al-Imām al-Nawawī dan was de stijl en methode van het boekje niet overeenkomstig de stijl van de standaard Kalām werken. De werken van Ilm al-Kalām spreken over hellenistische neoplatonische concepten zoals: djawhar, ‘aradh, djism, ḥawādith, taḥayyuz, djihah etc. Allemaal termen en concepten van de neoplatonische beschrijving van God als ‘eerste veroorzaker‘ die gearabiseerd werden, de mutakallimīn hanteren een Apofatische theologie, ook wel negatieve theologie genoemd, waarbij God “beschreven” wordt met enkel ontkennende beschrijvingen, dus “beschrijvingen” van wat God vooral niet is. Dus God is:
1- Niet onderhevig aan ḥawādith (gebeurtenissen)
2- Niet in een ruimtelijke plaats (Taḥayyuz)
3- Niet een Djism (lichaam)
4- Niet een Djawhar
5- Niet een ‘Aradh
Deze ‘Apofatische theologie’ is karakteristiek voor de filosofen. Maar niet karakteristiek voor de Boodschappers van Allaah. Wie het Qurānische taalgebruik naloopt, zal zien dat het hoofdzakelijk geen negatieve theologie is, maar eerder een bevestigende ‘positieve theologie’. De Qurānische stijl is specifiek bevestigen en algemeen ontkennen. De Filosofische stijl is specifiek ontkennen en algemeen bevestigen.
[5] De eerste Imāms van de moslims zagen namelijk geen heil in het bedrijven van Kalām om daarmee de religie een dienst te verlenen. Eerder zag men dit als een afdwaling van de mainstream Islām en een afwijking van de madhhab van de Selef. Het volstond volgens hen om je te houden aan de bewoordingen en concepten die rechtstreeks uit de Qurʾān en de Sunnah kwamen. De Profeten en Boodschappers hadden Kalām niet nodig gehad om hun daʿwah te verrichten. Volgens de eerste Imāms van de moslims uit de eerste drie generaties volstond het om je bezig te houden met wat men noemde Uṣūl ad-Dīn (Fundamenten van de religie). Deze houding kunnen wij terugvinden in de uitspraken die gedaan zijn door de Imāms van de 4 wetscholen, zo zei Abu Ḥanīfah, zoals overgeleverd door zijn student Nūḥ al-Djāmī’ (H173): “Ik zei tegen Abu Ḥanīfah: “Wat is uw opinie betreffende hetgeen wat de mensen geïntroduceerd hebben aan nieuwe concepten zoals al-Kalām, al-Aʿrāḍ en al-Adjsām?” Hij antwoordde: “Dit is het taalgebruik van de Filosofen, het is aan jou om je enkel vast te houden aan de verzen (in de Qurʾān) en aan de Weg van de Selef. En pas op voor elke nieuw geïntroduceerde zaak in de religie want voorzeker ze behoren tot al-bid’ah (religieuze innovatie)” al-Suyūṭī, Jalāluddīn, 1971, Sawn al-Mantiq wa al-Kalām, p55. En al-Imām Mālik ibn Anas zei: “Wees op jullie hoedde voor al- Bidʿah (religieuze innovaties)” Er werd gevraagd ‘Oh Abaa ‘ʿAbdillāh en wat is al-Bidʿah?’. Hij antwoordde: “De mensen van al-Bidʿah zijn degenen die spreken over de Namen van Allāh en Zijn Eigenschappen, en Zijn Kalām, en Zijn Kennis, en Zijn Qudrah, en die niet zwijgen over datgene waar de Metgezellen en de Tābi’īn en degenen die hen op de beste manier volgden wel over zwegen!” al-Sābūni, ‘Aqīdah al-Selef wa Aṣḥāb il-Hadith, p69. En al-Imām al-Shāfiʿī zei: “De mensen werden niet onwetend (over de religie), en begonnen niet onderling te verschillen, totdat zij de Arabische tong verlieten en verruilden voor de tong van Aristoteles” Al-Suyūṭī, Sawn al-Mantiq, p15.